.e Vaag vermoeden HERMAN KREBBERS GEEFT NA ONGELUK ALLEEN NOG LES jfl, 9 ANIMALLITEITEN I r i 1 door Hein Dik Marter Pech Fanatiek Rustiger E1 Nederland krijgt er binnenkort een uitkeringstrekker bij. Een beroemde. Het is Herman Krebbers, 57 jaar, bewoner van een comfortabele villa in Blaricum. Een jaar geleden was hij nog een van de meest succesvolle violisten van ons land. Musicus van internationale reputatie. Krebbers zelf: „Ik deed allerlei dingen. Ik was concertmeester bij het Concertgebouworkest, ik trad op als solist, had een trio en gaf les. Ik was een soort kameleon”. Van al die activiteiten is alleen het lesgeven overgebleven. Een ongeluk in augustus vorig jaar maakte een einde aan zijn loopbaan als uitvoerend kunstenaar. 1 de ran m »r int Dm i is ste Misschien had het ongeluk minder Krebbers kenschetst zichzelf als e Da< lg ;t erger 1 s is is inde «r >pte vjet- jmst ffen leeft P 5 Zijn kinderen slaagden erin hem weer aan boord te hijsen. Aan mijn armen. Zo redden ze mijn leven. Maar hij wordt vermoedelijk nooit meer de violist die hij eens was. Daarvoor hebben z’n ledematen te ernstig in de knel gezeten. Een klassiek ingerichte kamer. Aan de muren olieverfschilderijen uit vorige eeuwen. Niet de gouden platen die hij verdiende met Mozart- en Beethoven vertolkingen. Krebbers: „Die hebben we weggeborgen”. Hij is een grage verteller. Zet zijn betoog kracht bij met beeldende gebaren. Als het ongeluk niet was gebeurd, zou hij op de dag van ons gesprek zijn vertrokken voor een tournee door Australië. Het gebeurde in de haven van Durgerdam. Krebbers en zijn gezin kwamen met hun zeiljacht binnenvaren, maar er stond zo’n harde storm, dat het niet lukte de boot aan te leggen. „Ik doe eigenlijk nooit wat aan de boot, juist omdat ik voorzichtig ben met m’n handen”, vertelt hij. „Maar dit was een noodsituatie. Het hele schip was stuurloos. Ik ben toen overgestapt op een andere boot met de bedoeling ons schip daaraan vast te maken. Daarbij ben ik tussen die twee schepen gevallen”. ernstige gevolgen gehad voor een kantoorbediende of programmeur dan voor een musicus, die internationaal aan de top staat. Zijn roem dankt hij vooral aan zijn Beethoven-vertolkingen. Critici bestempelden hem als romanticus. „een fanatiek perfectionist”, bezeten van zijn vak. Hij vindt zijn afkeuring vooral van belang voor het Concertgebouworkest, omdat het de weg vrijmaakt voor benoeming van een nieuwe orkestmeester. Inmiddels heeft hij stapels brieven gehad van mensen die een goede therapie voor hem weten. „U moet naar die en die magnetiseur gaan in Utrecht; hij kan u helpen”. „Ik weet een acupuncturist in Amsterdam waar u baat bij zult hebben”. Tegenover het Concertgebouw heb ik bijna een schuldgevoel. Zo ver gaat dat bij mij. Aan de andere kant zijn zij er niet mee gebaat als ik daar op dit moment zou gaan zitten als een halve lamme eend. Ik kan m’n positie niet waarmaken. Herman Krebbers heeft zijn hele leven keihard gewerkt. „Ik was een soort marter in een kooi, hè. Ik draafde door. Deed allerlei dingen, ’s Morgens zat ik in het Concertgebouw, ’s middags gaf ik les en ’s avonds stond ik op het podium met een of ander concert”. Hij heeft hiermee naar zijn gevoel z’n gezinsleden wel eens te kort gedaan. „Aan ieder ongeluk kleven ook positieve kanten. Ik kan me nu wat meer met het gezin bezig houden. Mijn kinderen hebben door dat werken vaak te weinig aandacht gekregen. Dat compenseer ik nu door heel intensief bezig te zijn met mijn kleinkinderen”. Door het ongeluk heeft Krebbers een groot aantal engagementen en tournees moeten afzeggen. Sommige afspraken werden overgenomen door zijn leerlingen Emmy Verhey en Vera Beths. „Ik voel dat niet als een frustratie. Het is toch logisch dat ik daar moeite mee heb. Ik zou een ontzettend keiharde vent zijn als ik zou zeggen dat het me niets kan schelen. Ik verwacht er in de toekomst zeker weer naar toe te gaan. Dan krijg ik wel weer behoefte aan de sfeer. Misschien als al dat gedonder van controles en dokters achter de rug is”. Hij heeft er nu nog moeite mee om concerten of repetities van het Concertgebouworkest te bezoeken. „Ook van het les geven ben ik bezeten. Fanatiek. Ik heb maanden lang leerlingen ontvangen met m’n arm in een mitella. Ik kon geen noot voorspelen. Misschien heb ik vroeger wel veel te veel voorgespeeld. Soms vertrokken de leerlingen fit, terwijl ik met m’n tong op de zolen liep. Ik ben een perfectionist als ik les geef. Een leerling moet de voldoening hebben dat hij iets Krebbers vindt van zichzelf dat hij het rustiger aan doet na het ongeluk in Durgerdam. „Rustiger aan” betekent bij hem dat hij negen uur per dag bezig is met les geven. s en an ïdig g lop in jn en te ne van te ets met ille i eis. kens, die knorrend tegen me aanduwen. Aarzelend eerst glibber ik in de plassen, val dan om. Ik (of die man) voel de modder als een beschermende laag om me heen. Ik draai me rond. Een licht gevoel komt over me. Ik versta me zelf niet meer. Ik versta ook de varkens niet. Misschien komt dat nog. Ik kijk naar Mijn opvolger hoeft helemaal niet hetzelfde viool te spelen als ik. Maar het moet een persoonlijkheid zijn. Iemand die overwicht heeft op de groep en toch sociaal in het orkest kan meedraaien. Hij moet een goed bemiddelaar zijn tussen dirigent en orkest. Ik denk dat hij een wat ander temperament moet hebben dan ik. Gelijkmatiger. Een orkest is natuurlijk geen gemakkelijke instelling. Je hebt te maken met 110 verschillende mentaliteiten”. „Ik heb nu eenmaal de pech dat ik violist ben. Zo’n arm speelt een hele subtiele, gevoelige rol bij bepaalde streektechnieken. Je merkt dat het niet meer loopt. Spieren die minder goed werken. Daar komt de pijn nog bij. Ik merk het als ik les geef. Het lukt me wel om iets voor te spelen, maar na een paar minuten wordt de pijn zo erg, dat ik het gevoel heb alsof mijn arm eraf valt. Stel je dan voor datje een hele avond moet spelen”. trance. Totdat ik door een vulgair ge luid wakker word; zoals door het rate len van een kar of het gegooi met mel kemmers op de keien, Dan schrik ik van mezelf. Ik kijk naar mijn lijf, word roze van kleur. Ik geneer me en trek me terug achter de kist, die in de modderpoel staat om me te beschermen tegen de ergste kou of de ergste regen. Ik voel me dan vreemd. Het lijkt ook wel of mijn geheugen steeds zwakker word, althans aan de kant, die naar de mensen trekt. Ik moet me toch eens tot het uiterste inspannen om door die nevel heen te breken; om tenminste te weten, wat er achter die nevel zit. Achter die nevel ligt, zo vermoed ik, het land waar ik vandaan gekomen ben. Ik heb een plant ontdekt, aan de rand van het weiland tegen het bos aan, die mijn geheugen versterkt. Als ik er op kauw lijk ik de zwaarte van mijn lijf van me los te maken. Ik heb er net weer wat van gegeten. Ik voel me licht en alsof ik gedwongen word op mijn achterpoten te gaanstaan. Ik kan niet beoordelen of ik dat ook werkelijk doe. Ben ik uit mijn dierelijf gestapt? Wie zal het zeg gen. Ineens zie ik me lopen. Heel helder. Ik ben geen dier. Ik ben geen varken. Ik ben een mens. Ik loop er kwiek bij, Ik zie me op een pad stappen. Of loop ik daar op dit moment nu ook zelf? Ik weet het niet. Af en toe waait er een nevelsliert om me heen. Als ik het beeld van die man, die ik ben, maar vast kan houden en het me niet ontglipt. Ik zie me nu als een wat oudere man. Nog kaarsrecht. Met een stok in de hand. Een veeboer. Een veekoopman. Op klompen, Lange jas aan. Het gezicht vertoont trekken van een schepsel, dat niet alleen meer mens is. Het gezicht is van boven boller geworden, van onder spitser. Die trek ken veranderen trouwens snel. Ik loop temidden van varkens op een weiland, bij een bos. Een bekend terrein.. Waar ken ik dat toch van? De man die ik ben, gaat steeds hellender lopen. Hij schar relt naast zijn varkens, gaat zitten. Hij grijpt naar een plant en kauwt er op. Dat zie ik hem regelmatig doen. Zijn lijf (of mijn lijf misschien?) gaat zich steeds meer naar de aarde richten. Ik wroet met de handen, die er steeds hom- periger uit gaan zien, in de grond, naast de varkens. De kleur van mijn lichaam wordt rozer en rozer, bleekachtig, Een raar wezen, daar aan de bosrand. Het is er eenzaam en stil. Er komt geen mens in de buurt, Ik hoor me zelf niet meer praten, zoals kort daarvoor, toen ik alsmaar in me zelf mompelde. Die woor den en klanken worden toonlozer, ver liezen hun contrasten, verliezen hun betekenis. Ik zie de man havelozer wor den ook. De kleren hangen als flarden om me heen. Tenslotte verlies ik ze. Kijk daar hangen stukken aan het hek, waar ik me onder door wring, naar de var- kunnen zijn’ Krebbers: „Ik ben alle mensen die schrijven erg dankbaar. Het treft me. En de medische raadgevingen zijn goed bedoeld. Maar de mensen moeten begrijpen dat ik onder behandeling sta van twee chirurgen. Daarbij moet ik naar controlerende artsen van het Pensioenfonds. Ik moet al genoeg doormaken voor die afkeuring. Dan moet je hier terugkomen; dan weer daar; een ontzettende toestand”. „De directie wil me volledig betrekken in het vinden van een opvolger. Maar dat is geen eenvoudige zaak. Het gaat om een topfunctie. Het orkest moet hierin een internationale vertegenwoordiger hebben. Iemand die zich kan meten met de concertmeesters in Wenen, Berlijn, Boston, New York en Londen. Ik krijg geen contact met de andere varkens hier in de buurt. Misschien komt dat nog eens ooit, zoals zoveel dingen zijn gekomen. Ongewild. Onge dacht. Ik weet ook niet alles meer van vroeger, Het is alsof er een dikke nevel over mijn denkland komt, als ik zaken van jaren terug in mijn geest wil teru groepen. Ik denk nu dat ik een gewoon varken ben, maar vaak rijzen er twij fels, Ik schaam me - als er mensen in de buurt zijn - om me in de modder rond te wentelen. Ben ik alleen dan kan ik daar een intens genot aan beleven: heerlijk draaien, draaien, draaien, in vette ven- erige blubber. Het is dan alsof je aan je zelf onstijgt; alsof je je los maakt van alles wat grof is en koud. Dat wentelen en graaien in de modder doet me vaag aan iets denken, maar ik grijp steeds mis of liever niet ver genoeg, wanneer ik die herinnering wil beetpakken. Ik strek mijn poten uit, maar ik kan niets pakken. Ik blijf dan steken in die nevel, waar ik het net over had. De andere varkens kijken me vaak ook bevreemd aan. Ze proberen me wat duidelijk te maken, maar ik begrijp ze niet. Ze sjok ken dan maar weer moedeloos weg. Ik peins me dan suf. Waarom begrijp ik ze niet; waarom versta ik ze niet? Ik voel me als een levende tussen twee werel den in. Wanneer ik mensen zie dan wil ik naar ze toe. Dan wil ik midden tussen ze zijn. Ik zie ze gebaren maken, die me een vaag vermoeden van herkenning geven. Ik hoor ze klanken uitstoten, die op de rand van mijn bevattingsvermo gen balanceren. Ik raak in een soort heeft geleerd. Ik ga er enorm tegenaan. Heb het gevoel dat ik bij wijze van spreken een aap viool zou kunnen leren spelen. Het is een rijk bezit als je ervaringen kunt overdragen. Zelfleer ik ook nog van iedere les. Zelfs de slechtste leerling kan nog met een goed idee komen”. Hij is er niet de man naar om tevreden terug te kijken op sommige concerten of grammofoonplaten. „Nee, ik was nooit gelukkig na een concert. Dat was geen theater. Als er maar iets was gebeurd, dan had ik al de pest in. Met grammofoonplaten had ik hetzelfde. Na een paar maanden had ik al het gevoel: ik zou hem het liefst nog een keer over willen maken”. „Dat was ik vooral in m’n jonge jaren. Ik ging het podium op als een circusartiest. Zo van: Dat doen we wel even. Men vond het allemaal een beetje overdreven, te temperamentvol, te dik aangezet. Ik heb me van die kritiek nooit iets aangetrokken. Het was mijn natuur. Ik kon heerlijk zwelgen. Later ben ik toch wat bezadigder geworden. Je gaat meer nadenken over de interpretatie”. „Dat is ook een van de redenen waarom ik denk niet meer te zullen optreden. Tot nu toe heb ik het geestelijk allemaal goed kunnen opvangen. Maar stel je voor dat ik het met man en macht toch weer zou proberenOm dan op het podium te merken dat het niet meer gaat. Dat zou ik niet aankunnen. Ik denk dat ik het niet zou overleven”. die mensen. Ik ben zo bloot. Ze kijken naar me. Ik loop voorzichtig weg. Ik zie één van die mensen een stuk stof van het hek pakken. Ik kan niet verstaan wat ze zeggen. Er komt een nevelsliert, die zich plaatst tussen hen en mij. Die sliert smoort elk menselijk geluid. Ze gaan weg. Herman Krebbers: „Je hoort allerlei wilde verhalen over dat ongeluk. Voor veel mensen is zoiets gefundenes Fressen Ze zeggen dat ik in het Ijsselmeer heb gelegen. Het wordt enorm gedramatiseerd. Ik zou van een speedboot zijn gevallen. Sommige mensen denken dat ik geestelijk een wrak ben na het gebeurde. Collega’s die me niet durven bellen. Mensen die niet weten wat ze zeggen moeten. Het is misschien vreemd, maar ik heb echt niet zo in de put gezeten als wordt gedacht. Het had veel erger kunnen zijn. Ik ben ontzettend blij dat ik er nog ben. Ik ben mijn hele leven een volslagen realist geweest. Daarom kan ik dit ook aanvaarden”. Hij begon zijn carrière toen hij tien jaar was. Trad 47 jaar op als solist. Was dertig jaar concertmeester. „Misschien is dat ook een reden dat ik geen depressie heb gehad na dat ongeluk. Ik heb helemaal niet het gevoel dat ik het erbij heb laten zitten; dat ik iets niet heb afgemaakt. Het was veel erger geweest als het aan het begin van mijn loopbaan was gebeurd. Nu ben ik misschien gespaard voor een moeilijke beslissing die ik over een paar jaar toch had moeten nemen”. mezelf. Roze. Hoefachtige poten. De oren hangen tegen mijn slaap. Eerst voorzichtig, dan met hartstocht en ge weld douw ik mijn bek in de blubber. Ik zoek wormen, stukken brood, stukken voer. Er komen mensen aan. Ik word zwaar en loom. Ik zak voorover en sta op mijn vier poten. Ik geneer me voor

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 19