E
1^
O
MAARTEN SCHAKEL: AFSCHEID VAN EEN OUDE ROT
R
WAM DE MOOR: EEN KAMELEONTISCH CRITICUS Illustraties uit. Schrijvers tekenen zichzelf.
r>
door Frans de Lugt
Der
6 old
I
li
Voor Schakel heeft de bel voor de laatste ronde
geluid. Dat spijt hem. Hij had graag nog bijgetekend.
Het nieuwe parlementaire jaar, dat tot 1 juni loopt,
moet zijn laatste zijn. Weer verliest het Binnenhof een
oude rot. En dat niet alleen: met Schakel vertrekt de
laatste burgemeester uit de Tweede Kamer. Een
interview met een boeiend verteller.
Het Kamerlid Maarten Willem Schakel werd
onlangs 63 jaar. Hij zal die dag niet licht
vergeten. Niet omdat hij de derde dag van zijn 42e
Vierdaagse ergens in de buurt van Groesbeek zijn
achtduizendste officiële kilometer wegstapte
(vergelijkbaar met de afstand Amsterdam-Kaapstad),
wel omdat hij volgens de regels van de ARP nu te oud
is voor een nieuwe parlementaire periode.
Frustraties
Werkelijkheid
Als h
twee
keer
men
naar
niet 3
nuch
onru
wel
gevo
F 7
4.1
Kern
Een b
zich e
kledei
denke
dorp E
Borss
zoekt
gewa
Je zo
hoog
Provi
en ee
„Als ik KVP’er was geweest, had ik mogen blijven. Maar in de ARP geldt nu
eenmaal de regel dat je niet meer gekandideerd wordt in het jaar waarin je 63
wordt. Jammer, maar regel is regel. Volksvertegenwoordiger, da’s een machtige
opdracht. Je bent een oriëntatiepunt voor veel mensen en groepen uit de
Nederlandse bevolking. Daar mag je een beetje trots op zijn. Het verplicht je ook
enorm. Want de mensen vertrouwen op je. Er is een definitie die me enorm
aanspreekt: democratie is georganiseerd vertrouwen”.
De Tweede Kamer
is
E
net Madurodam
n
Almanak van tien jaar proza
j
J. M. A. Biesheuvel
WIM VOGEL.
J. Bernief
I
Harry Mulisch
Toch is er ook veel wantrouwen.
„Ja, dat is niet vreemd. In geestelijk
opzicht is de Tweede Kamer
vergelijkbaar met Madurodam. Je vindt
er een neerslag van alle elementen uit het
Nederlandse politieke geestesleven. En
dat is zo divers, daarin lopen de
denkbeelden zo enorm uiteen. Dat geeft
een spanningsveld. In dat spanningsveld
zijn grote concessies nodig om tot
beslissingen te komen. Dat is het
compromis. Ik zeg liever: in dat
spanningsveld voltrekt zich het vergelijk.
Op de toeschouwer aan de zijlijn maakt
dat spel van concessies per definitie een
indruk van halfheid, koehandel,
gesjacher”.
„In een dictatuur hebben ze die gevoelens
niet. Daar gaat het allemaal geweldig
consequent zoals die mannetjes aan de
touwtjes trekken. Maar de natie is daar in
mijn ogen niet mee te feliciteren. Zoals het
bij ons gaat geeft dat onvermijdelijk nog
wel eens het gevoel: politiek, dat is een
vieze boel. Maar het is een
wezenskenmerk voor een divers volk dat
tot beslissingen moet komen. Overigens
heeft de ene deelnemer in dit proces wel
eens meer de neiging om gemarchandeer
als wapenteken te voeren, dan de ander”.
Het Kamerlid van nu is anders dan van
vroeger.
„Toen ik hier begon, in 1963, bestond de
Kamer uit mensen die in de maatschappij
hadden bewezen tot iets in staat te zijn. Nu
wordt meer dan de helft van de
Kamerbanken bezet door lieden die
nauwelijks nog hebben kunnen bewijzen
dat ze maatschappelijk iets voorstellen. Ik
vind dat een verarming”.
„Het Kamerlidmaatschap is heel sterk een
Ooit werkte Wam de Moor mee aan
Literair Lustrum deel 2, een bundel
profielen en artikelen over schrijvers die
zo’n tien jaar geleden van belang geacht
werden. Sinds het verschijnen van dat
boek is er in het vaderlandse literaire
wereldje wel het een en ander
veranderd. Vooral, en dat spreekt van
zelf, jongere schrijvers verstoren de
literaire hiërarchie en geven met hun
werk een werkelijkheid weer die nogal
afwijkt van die van de Vijftigers die
overigens in de jaren zeventig zelf vijftig
en ouder werden.
Blijkbaar acht Wam de Moor de tijd
meer dan rijp om daar waar de redactie
„Mijn ervaring is dat het Kamerlid
vandaag niet minder macht hoeft te
hebben dan vroeger. Je invloed op een
departement kan groot zijn, als je de
kanalen weet te vinden, en vertrouwen
hebt weten op te bouwen. Het gevoel dat
het Kamerlid tegenwoordig minder
invloed uitoefent berust op het feit dat
men eigenlijk mee wil regeren. Er zijn
nogal wat Kamerleden die met één bil op
de regeringsstoel proberen aan te
schuiven. Dat leidt tot frustraties”.
„Het individuele Kamerlid legt het altijd
af tegen het regeringsapparaat. Hét is je
taak om medewetgever te zijn, en om het
uitvoerend apparaat te controleren. Maar
dat moet je dan niet doen als een opzichter
bij bouw- en woningtoezicht, maar als een
controleur dié alleen de hoofdzaken van
het regeringsbeleid toetst. Je doet het als
Kamerlid goed, niet wanneer je een
departement op allerlei details bestookt
met vragen, maar wanneer ze op de grote
lijnen het besef krijgen: voor die vent
moet je uitkijken. Dan raak je ook niet
gefrustreerd”.
De politiek wordt harder.
„De Kamer is een spiegel van de
maatschappij. Ook daarin gaat men
harder met elkaar om. Dat heeft
verscheidene oorzaken. Brede groepen
In zijn inleiding geeft De Moor aan wat
hij met deze bundel wil: „een persoonlijk
beeld geven van het proza in de jaren
zeventig, zoals ik dat tussen april 1969 en
september 1979 heb gelezen en in het
dag- en weekblad De Tijd heb
besproken.” De eerste en belangrijkste
functie van de bundel is derhalve de
cataloguswaarde die zij heeft voor de in
literatuur geïnteresseerde. Nieuwe
schrijvers (Oek de Jong, Maarten ’t Hart,
F.B. Hotz, et cetera) komen uitvoerig
aan bod, recent werk van ouderen
(Gerard Reve, W.F. Hermans, Wolkers,
Mulisch et cetera) wordt geplaatst en
gewaardeerd in zijn ontwikkelingsgang
en daarnaast wordt voor sommige
schrijvers (Jeroen Brouwers, Dirk Ayelt
Kooiman en F.C. Terborgh) het doek
fors opgehaald.
Maar de verzameling is natuurlijk méér.
Zij stelt ons in staat de waarde, en
daardoor de plaats, te bepalen van een
criticus die door velen met Aad Nuis en
Carel Peeters gezien wordt als
gezaghebbend. Wat is zijn oordeel
waard? Wat betekent literatuur voor
hem? Welke zijn zijn uitgangspunten?
Literatuur is voor Wam de Moor een
beeld van de werkelijkheid, een
werkelijkheid die uiteraard oneindig
gevarieerd en genuanceerd kan zijn.
Wat de beste van De Moors kritieken
gemeen hebben is hun leesbaarheid, een
Jeroen Brouwers
-S3
beschouwingen over de eerste drie in
zijn bundel opgenomen heeft, maar geen
enkele woord wijdt aan zijn
geestverwanten. Ik vermoed dat De
Moor niet anders kon. Wat zijn immers
de uitgangspunten van Nuis en van Van
Deel?
Dat b
vorig
gehoi
kernc
bijge'
Borss
make
gebet
Amei
Somi
gezic
ruiml
hun
die vi
Borss
schol
de Pt
hiero
Mind
aanta
oranj
wilde
geste
in, wi
waar
dropt
Het li
Borss
tweet
dan z
bijvo
U zei laatst dat in tijden van nood de
mensen minder hard met elkaar omgaan.
Zelfs koningin Beatrix klapte toen voor
u.
„Ja, dat was op 6 juni in Eindhoven op een
bijeenkomst van oud-verzetsmensen en
een dwarsdoorsnee van de jeugd. Mijn
opdracht was om over te brengen aan die
jonge mensen wat die oude garde
bewogen had. Ik heb toen duidelijk willen
maken dat men in nood veel sneller de
kern van de mens ontdekt. In
oorlogsomstandigheden zie je
ambtsbekleders die het laten afweten,
terwijl anderen, van wie dat niet zo
opgevallen was, wel veel moed weten op te
brengen. In een volk zit veel niet-ontdekte
kracht. In het uur van gevaar ontdek je
dat. Ik heb daarvan geleerd: beoordeel je
medemens nooit op het eerste gezicht, op
zijn uiterlijk, of op gezag van derden”.
„Dit is ook een groot verschil met de
manier waarop we in de Kamer met
elkaar omgaan. In bestaansgevaar
verkeer je daar niet. Men kan wel
professionele waardering voor een
tegenstander opbrengen, maar anderzijds
kan men hier ook keihard en
onbarmhartig zijn als een mede-Kamerlid
of een bewindsman onderaan de buik van
het paard komt te bungelen. Ik vind dat
iemand dan genoeg aan zichzelf heeft. Er
zijn limieten die je beter niet kunt
overschrijden”.
In de ARP is men ook niet zuinig op
elkaar.
„Het selectieproces heeft zich niet zuiver
meer voltrokken. Diegenen die erbij zijn,
zijn kennelijk niet representatief voor het
geheel. Dat is geen verwijt datje hen kunt
Eén van de drie motto’s die Wam de
Moor aan zijn bundel meegaf is een
opmerking van de actrice Annet
Nieuwenhuizen: „Elke keer dat ik mij
een rol moet eigen maken, is het weer
een diepe, diepe twijfel. Ik moet me
altijd weer door zoveel onzekerheden en
twijfels heenworstelen, voordat ik enig
licht begin te zien.” Wam de Moor zou ik
dan ook zelfhef liefst een kameleontisch
criticus willen noemen: iemand die
steeds opnieuw probeert blanco te staan
ten opzichte van de tekst die voor hem
ligt. „Empathisch” noemt De Moor deze
instelling die tijdelijk een zekere
onthechting vraagt aan eigen voelen en
denken. Naar mijn mening is deze
instelling de enige juiste. Zij heeft
bescheidenheid tot gevolg die zeker de
criticus siert en zij zal minder snel leiden
tot verstaring, betweterij en
vooringenomenheid.
Veel belangrijker dan deze kritische
voetnoot is echter het feit dat Wilt U mij)
maar volgen een goed leesbaar en
informatief boek is. Wam de Moor komt
hieruit duidelijk naar voren als een
criticus zoals die naar mijn mening moet
zijn: iemand die capabel is oordelen te
vellen en lijnen te trekken omdat hij in
principe zelf geen vooroordelen heeft.
Eerst die plaatsbepaling maar. Als die
juist is, volgen daar zijn uitgangspunten
„vanzelf’ wel uit. De Moor zelf plaatst
zich naar eigen zeggen tegenover de
driehoek die gevormd wordt door Kees
Fens, Gerrit Komrij en Carel Peeters.
Van Fens heeft hij goed en aandachtig
kijken naar een tekst geleerd, Komrij
waardeert hij vooral om zijn stilistische
vaardigheden, Peeters om zijn opinies.
Meer verwant dan aan dit trio voelt hij
zich aan Aad Nuis en Tom van Deel.
Opvallend is echter dat De Moor wel
maken, het is meer een verwijt datje kunt
maken aan degenen die het kennelijk niet
nodig vonden om erbij te zijn op het
moment dat de vertegenwoordigers
geselecteerd moesten worden. Thans is
het partij bestuur te vooruitstrevend, en
voor de Kamerleden van de AR geldt dat
nog meer. Die spanning is te groot
gebleken”.
„Te lang hebben leidinggevende figuren
binnen de ARP afhouderig gedaan
tegenover het CDA. Nu dat CDA eenmaal
een gegeven is, vergt het een enorme
spankracht om daarin te functioneren. Ik
ben daar toch niet somber over. Anti
revolutionairen zijn er niet de mensen
naar om zich gemakkelijk te laten
ondersneeuwen. Het is een niet weg te
redeneren feit dat een aantal anti’s in het
fusieproces is vermalen. Voor hen zullen
anderen opstaan die de kar binnen het
CDA zullen trekken. Ik denk niet dat het
nog zin heeft naar die teleurgestelden een
hand uit te steken. Iedereen moet zelf
uitmaken in wat voor politieke partij hij
of zij wil zitten. Wie het niet meer kan
opbrengen om de ontwikkelingen in een
partij te volgen Met alle gevoelens van
spijtIk zeg heus niet opgeruimd-staat-
netjes, maar een politieke partij is niet een
maatschappij tot het redden van politieke
drenkelingen”.
U heeft in de politiek niet echt de top
gehaald.
En aar
werelc
soort
I onduk
I aando<
met gr
POLI']
bewijs
I Zo bei
I nostal,
land v.
natuui
i honde
vergai
I eng so
Er koi
jongei
Weste
Zwerr
over z
campi
nog v<
reus.
Het is
wordt
café v
staat i
Dat g<
die üi
altijd
waar
tussei
En da
kernc
dat te
Kernc
Mega
de hu
vand
De be
te kot
somb
Borss
toekc
alles,
de Bc
Om d
Hervc
toepa
„Dek
In iet
rijkst
Ande
den I
„Zeei
gezaj
niet z
„Als ik beschikbaar was geweest voor een
functie als staatssecretaris of minister,
zou dat definitief het einde hebben
betekend van de band die ik met mijn
gemeente heb. Daar had ik geen zin in. Ik
heb bij elke kabinetsformatie de
formateur doen weten dat ik voor die
functies niet beschikbaar zou zijn. Ik was
direct na de oorlog de jongste
burgemeester van Nederland, en ik denk
dat ik nu de oudste ben. In elk geval is er
geen ander voorbeeld van een
burgemeester die al die jaren op één
stekkie heeft gezeten”.
„Het samenspel van die functie als
burgemeester van een dorp en het
Kamerlidmaatschap heeft mij altijd
enorm geboeid. Je bent op die manier heel
direct met je werk bezig. Ik heb heel
welbewust gekozen voor de tweede rang.
Ik ben vice-voorzitter van de fractie
geweest, en op dit moment nog vice-
voorzitter van de Kamer. In die positie
voel ik me heel goed. Ik ben in Meerkerk
geboren, vijf kilometer van Noordeloos
waar ik nu burgemeester ben. Dit plekje
in de Alblasserwaard is mijn land. En dat
wilde ik graag zo laten.”
„Ik heb me, toen ik daar als burgemeester
werd benoemd, voorgenomen: Ik haal
hier ook mijn pensioen. Juist’doordat ik
het Kamerwerk op mijn pad kreeg, kon ik
dit werk blijven doen. Men heeft dat in het
dorp gewaardeerd. Kortsluitingen waren
er nooit. Ik ben de laatste fungerende
vanLiterair Lustrum len2 zwijgt, zelf
te proberen het beeld van onze letteren
van het laatste decennium in kaart te
brengen. Vorig jaar verscheen van zijn
hand Meester en leerling waarin hij
duidelijk tracht te maken dat Simon
Vestdijk vele schrijvers nog steeds
beïnvloedt. Eveneens in 1979
publiceerde De Moor zijn profiel van de
door hem bovenmaats genoemde auteur
Antoon Koolhaas en in datzelfde jaar
schreef hij zijn tekst voor het
prachtboek Ik probeer mijn pen waarin
hij als een der eersten probeert om wat
grove lijnen te trekken in de literatuur
uit de jaren zeventig. Tenslotte kwam
dan kort geleden bij de Arbeiderspers
zijn literaire almanak van het proza uit
de afgelopen periode uit onder de titel
Wilt U mij maar volgen.
tussenstation geworden als opstap naar
andere functies. Mensen als ik, die op 47-
jarige leeftijd binnenkomen en tot hun
pensioen volksvertegenwoordiger blijven,
dat slag behoort nu tot de uitzonderingen.
De „angry young men” zijn de spelregels
gaan bepalen, en daaronder zitten er te
veel die de spelregels hanteren: eerst de
man, dan de bal. De politiek wordt daar
niet wijzer van. Al dat hakketakkerige
gedoe, daar boekje geen goede resultaten
mee”.
hebben nu een hoger scholingsniveau. Je
ziet een verschuiving van het verzorgende
niveau naar de maatschappelijk
begeleidende klasse. Een boer die koning
op zijn land is, gedraagt zich ahders dan
drie maatschappelijk werkers bij elkaar.
Iemand met lagere school heeft dat
hardere minder in zich dan iemand met
een universitaire opleiding. Daarnaast
speelt de toegenomen informatie via de
massamedia een rol. De mensen laten zich
tegenwoordig veel ontevredenheid
aanpraten”.
Natuurlijk, beiden zijn gewetensvolle
critici, hun oordelen zijn altijd de moeite
van het lezen waard, maarzij gaan niet
uit van vooringenomen standpunten. Zij
wensen, zou je kunnen zeggen, hun
plaats niet te bepalen. Uitgangspunt is
voor hen altijd, en dat geldt ook voor De
Moor het te bespreken werk en over het
algemeen laten zij zich niet leiden door
maatschappelijke, ethische,
wetenschappelijke of
intellectualistische vooroordelen.
M. W. Schakel is
burgemeester van de
dorpjes Hoornaar,
Noordeloos en
Hoogblokland in de
Alblasserwaard. In
1964 werd hij lid van
de Tweede Kamer
voorde ARP. Hij geldt
als een rechts
Kamerlid, maar zijn
gemoedelijk optreden
heeft hem in alle
stromingen
sympathie bezorgd.
Schakel is een
begenadigd spreker
die nimmer een
geschreven tekst voor
zich heeft. In de
Kamer geldt hij als
een expert op
onderwerpen als
politiek, bestuur,
verkeer én vervoer
Hij is ondervoorzitter
van de Twee Kamer,
waar hij zijn laatste
parlementaire jaar
ingaat.
„Het beeld dat de jaren zeventig in de
literatuur te zien geven komt overeen
met het beeld van de maatschappelijke
werkelijkheid: experimenten zijn
schaars, een besef van onvrede met de
werkelijkheid is overal voelbaar, maar
men aarzelt voor de gewaagde sprong
die een mens boven zichzelf uit doet
stijgen en denkt liever diep na over het
verleden dat deze werkelijkheid schiep”,
schrijft hij. Zijn indeling van het proza
uit de jaren zeventig berust dan ook op
zijn opvatting dat de kunstenaar met de
werkelijkheid iets wil: hij wil haar
realistisch weergeven(Jan Donkers,
Hannes Meinkema e.a.), hij wil haar
versieren (Biesheuvel, Hamelink,
Siebelink e.a.), hij wil haar omvormen
tot zijn werkelijkheid (Krol, Bemlef), hij
wil haar rationeel analyseren
(Kousbroek e.a.).
eerste vereiste voor een dag- en
weekblad. Niet minder belangrijk vind
ik dat zij stimuleren tot zélf lezen, met
name noem ik hier de stukken over
Andreas Bumier, H.C. ten Berge,
Bernief en Brouwers. De opbouw van de
kritiek is vaak identiek. Binnen drie
alinea’s (de eerste: een detail dat eerst
later meer algemene waarde krijgt, de
tweede: de ontwikkeling van de
schrijver in een notedop, de derde: het te
bespreken boek) is hij waar hij wezen
wil: bij de tekst die voor hem ligt. En
terecht gaat hij er daarbij van uit dat
kennis van feiten uit het privéleven van
de auteur niet altijd helemaal
waardeloos zijn bij een interpretatie en
analyse. Toch ligt ook voor De Moor
juist hier een gevaar op de loer. Eerder
stelde ik immers dat hij, als criticus, in
feite geen principiële uitgangspunten
heeft, dat hij de tekst het werk laat doen.
Maar dat wordt dan wel anders als blijkt
dat hij bijvoorbeeld Jeroen Brouwers al
jaren persoonlijk kent. Niet dat De Moor
daar geheimzinnig overdoet (de lezer
wordt uitvoerig ingelicht over
Brouwers’ jeugd, milieu, opvoeding,
handel en wandel), maar de opmerking
(en het betreft hier Brouwers”
Zonsopgangen boven zee) „Wie
Brouwers” leven in grote lijnen kent -
mede daarom ben ik er zo lang bij stil
blijven staan -zal alles terugvinden, en
veel meer ontdekken, „irriteert.” Hij
wel, en ik niet, denk ik dan. Op zo’n
moment verliest de criticus voor de lezer
zijn waarde.
burgemeester in de Kamer. Toen ik hier
binnenkwam, had elke grote fractie er
één. Die combinatie zou nu niet meer
kunnen. Het Kamerwerk is een full-time
job geworden”.
De meeste Kamerleden lopen over van
ambitie.
„Ja, het lijkt wel alsof de computer voor
hen staat geprogrammeerd. Van de
achterste naar de voorste bank, en zo snel
mogelijk door naar het regeringskasteel.
Daarna commissaris van de koningin, of
burgemeester van een grote gemeente. De
snelle doorstroming heeft het leefklimaat
in de Kamer niet positief beïnvloed. De
Kamer barst uit zijn voegen van de
persoonlijke ambities. Vooral in de grote
fractieverbanden worden de ellebogen
benut om snel naar voren te komen. Ik
denk dat dit proces heel moeilijk
omkeerbaar is. In de maatschappij gaat
het niet anders. De Kamer is niet beter
dan het volk. Het volk krijgt de Kamer die
’t verdient”.
„Ik ben niet zo optimistisch waar dit op
uitdraait. De democratie verambtelijkt.
Dat hebben de Kamerleden dan aan
zichzelf te wijten. Men patrouilleert
enorm in de zijstraten, en controleert te
weinig op de hoofdwegen. Ik besef
overigens wel dat de afgaande man altijd
de neiging heeft het heden te
onderschatten en het verleden te
overschattèn”.