WILHELMINA 100 JAAR GELEDEN GEBOREN fr W lp s j 4P T (Door Rian van Kuppenveld) UTRECHT. „De enige man in Londen”, noemde Winston Churchill haar. M. W. F. Treub, minister van Fi nanciën tijdens de Eerste Wereldoorlog, beschreef ko ningin Wilhelmina in zijn me moires als een ware „moeder des vaderlands”. Zelf consta teerde zij: „Ik ben een lastig mens, altijd geweest”. Onder de eerste twee benamingen is zij in de geschiedenisboekjes terug te vinden, dat zij lastig is geweest komt pas de laat ste jaren publikaties boven drijven, hoewel dat door geen enkele biograaf onopge merkt is gebleven. bMg 0 wilde het volk leiden Op 14 juni 1900 bracht koningin Wilhelmina haar eerste officiële bezoek aan Haarlem. Met haar moeder sloeg ze op het bordes van het stadhuis een défilé van Haarlemse verenigingen gade weeën als oorlogen en massawerkloos heid gekomen”. Maar als die „weeën” er dan eenmaal waren, dan ontbrak het volgens Wilhelmina ook ten enenmale aan mensen die weer een duw in de goede richting zouden geven. Daar stonden de meer dan twinting kabinetten die samen met Wilhelmina de regering hadden gevormd. En dank zij de grondwet kon zij er nauwelijks iets aan veranderen. Zeker kan niet ontkend worden dat de koningin over het alge- pas een innige verering voor haar echt genoot prins Hendrik, die er in de jaren van hun huwelijk maar wat bij had gehangen. „Eenvoud kenmerkte hem. Hij was eenvoudig in zijn optreden, een voudig in zijn smaak, eenvoudig van karakter”, zo beschrijft zij haar echtge noot. Zondag is het honderd jaar geleden dat koningin Wilhelmina werd gebo ren. Op 31 augustus 1880 waren haar vader, koning Willem de Derde, en haar moeder, koningin Emma, res pectievelijk 63 en 22 jaar oud. Al vanaf haar vierde jaar was Wilhelmi na voorbestemd om haar vader op te volgen. Toen overleed namelijk de laatste kroonprins, Alexander. Rian van Kuppenveld schetst het leven van een vrouw die twee wereld oorlogen meemaakte en al tijdens haar leven een legende werd. „De behandeling van de problemen waarin Nederland hetzij betrokken was of aan welke oplossing het zijn aandeel moest nemen, was van lange adem. Van daar de noodzaak voor mij terdege hier in thuis te zijn. Op mij rustte de taak deze problemen door te geven (naar vol gende kabinetten) en het onafgebroken overleg te bevorderen. Deze situatie heeft zich tot het laatst van mijn rege ring voorgedaan. Aan dit alles heb ik mijn volle belangstelling en denk- en werkkracht gegeven en, voor zover de constitutie daartoe ruimte gaf, het mijne bijgedragen. Er waren toen maar weinig figuren die de grote problemen beheer sten. De laatste 75 jaren hebben weinig werkelijke staatslieden opgeleverd”. Wat voor Hendrik pas in 1922 kwam, was voor Wilhelmina al vanaf haar der tiende jaar een richtlijn geweest: „Chris tus voor alles”. Na haar aftreden in 1948 wijdde zij zich dan ook geheel aan wat zij haar tweede taak noemde, namelijk het uitdragen van Christus’ boodschap. Maar al tijdens haar koningschap was de gedachte „Christus wijst de weg naar een oplossing van alle problemen in de wereld” haar leidraad geweest. En op die instelling beoordeelde zij ook men sen en beschouwde zij het wereldgebeu ren. Zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog en de daartussen liggende economische crisis waren voor haar het gevolg geweest van een afglijden van de weg van Christus. „Als Europa Christus had gehoorzaamd waren er niet zulke Door deze eigenschappen was Wilhel mina ook eenzaam. Een van haar hofdig- nitarissen: „Zij vond zichzelf op zo een zame hoogte staan dat was de haar door God opgelegde taak dat haar man er niet aan te pas kwam. Hij was nu eenmaal niet „ebenbürtig”, dat wil zeg gen van een andere afkomst in haar ogen”. Zij was in vele opzichten een vrouw die, ondanks haar grote intelli gentie, hetgeen zij eens had geleerd als het evangelie beschouwde. Na zijn overlijden, in 1934, kreeg Wilhelmina meen een scherp inzicht had in de pro blemen, als zij er tenminste over geïnfor meerd was. Dat was ze weliswaar niet over de oorzaken van de Russische revo lutie, zodat de bolsjewieken tot aan haar dood toe het geboefte bleef dat die arme tsaar, die zo zijn best had gedaan voor zijn volk, vermoord had. Dat was ze zeker wèl over de bedoelingen van Adolf Hitler, die in 1940 „de ongehoorde, scan daleuze brutaliteit had Oranje de Noord zee op te jagen, uit Nederland, dat Ne derland dat door Oranje eeuwen werd gediend. En dat niet alleen, maar Oranje was Nederland”. In deze bewoordingen beschreef Thijs Booy de persoonlijke gevoelens van Wilhelmina voor Hitler. Hitler die in de ogen van de koningin een duivel was. Wilhelmina had al vanaf 1934 de be doelingen van de Oostenrijkse korpo raal in de gaten gehad. Zelf zegt zij dan ook dat de Tweede Wereldoorlog voor haar al in dat jaar begon. In Eenzaam maar niet alleen, schrijft zij dat de goe gemeente in Nederland pas door de in val in Polen wakker werd geschud en dan nog niet eens allemaal. Want Colijn, die de Nederlanders een rustige nacht toewenste, krijgt een flinke veeg uit de pan: „Tot die tijd hadden tallozen rustig geslapen op het oorkussen dat neutrali teit heet. Het was een valse gerustheid die helaas ook menige drage van bijzon dere verantwoordelijkheid in de greep had. Ik moest er zelfs niet lang voor de oorlog op attenderen dat Hitler ook een boek geschreven had en dat het niet van belang ontbloot was daar eens kennis van te nemen”. Toen de Duitsers dan ook daadwerke lijk Nederland binnenvielen, de regering naar Londen moest uitwijken en de par lementaire grondslag was weggevallen, zag Wilhelmina het als haar taak, als leidster van het volk Nederland door de oorlog heen te loodsen en het na die tijd te laten herrijzen, geheel vernieuwd, ont daan van de „slappe geestesgesteldheid” van voor de oorlog. Wilhelmina zag in Londen haar kans schoon; eindelijk was het constitutionele keurslijf weggevallen en kon zij haar volk redden. Voortdurend liet zij zich op de hoogte houden van de situatie in Nederland en ontwierp ze plannen die na de bevrijding ervoor moesten zorgen dat Nederland niet „ploft in dezelfde afgrond als voor de oorlog”. Er moest, in haar woorden, gezocht worden naar een oplossing „waarbij ik de nodige zeggen schap en vrijheid van handelen heb en ik omringd word door personen die los zijn van al dat oude, met een ruime blik”. Al dat oude was dan voor Wilhelmina on der meer het stelsel van politieke partij en, de verzuiling. Nederland moest één zijn, met een Oranje aan de leiding, het liefst zonder tijdrovende geleuter in het parlement en zonder binding van minis ters met politieke partijen. De koningin moest een beslissende stem krijgen in het regeringsbeleid, want dat was wat Nederland wilde dacht Wilhelmina. In die opvattingen werd zij gesterkt door overtrokken verhalen van jonge Engelandvaarders, die in Londen kwa men vertellen dat Nederland, heel Ne derland, alleen maar Oranje wilde. Wil helmina meende dat alleen zij op de hoogte was van wat er in Nederland leefde en ze wilde dan ook geen last hebben van ministers die het niet met haar eens waren. Die waren niet „ver nieuwd” en dienden dus afgeschreven te worden. Wilhelmina’s ideeën over de toekomst hebben haar verhouding met de kabinet ten in Londen voortdurend bepaald en aangezien ze van mening was dat zij nu Nederland was, aangezien de Staten- Generaal waren weggevallen, leverde dat harde confrontaties op. Bovendien had zij van haar ministers geen hoge dunk, zeker niet van diegenen die met een hardnekkig verzet tegen Duitsland niet zo bijster gelukkig waren. „Dat we nou net met dat stel moesten komen”, verzuchtte ze al in het begin van de Londense tijd. En als de heren ministers het niet eens waren met haar nogal auto cratische gedachten, dan kregen ze de wind van voren. Minister-president Gerbrandy, die het aanvankelijk met haar eens was maar later toch meer voelde voor een terug keer naar de democratie en haar de voet dwars zette, had afgedaan. „Ik praat niet meer met dat mannetje”. Gerbrandy ging dan ook vaak naar de koningin met de verzuchting: „Ik zal de paraplu maar vast opzetten om de bui op te vangen” en dat waren vaak fikse buien want Wilhel mina behandelde haar minsiter stuk voor stuk als voetveeg. Zij wist wat er in Nederland leefde en daarmee uit. In 1944 constateerde Gerbrandy: „Algeme- les werd haar de zogenaamde Proef van Plateau getoond. Met een combinatie van water en olie wordt het ontstaan van het zonnestelsel uitgelegd. Voor Wilhel mina viel het hele scheppingsverhaal in duigen. Toen zij hier een opmerking over maakte kreeg zij te horen: „Dacht u nu echt dat de wereld in zeven dagen geschapen werd”. Haar hele godsgeloof viel op dat moment aan scherven, iets waar zij met niemand over kon praten en wat haar diepe ellende bezorgde, zo als zij het zelf zegt. „Door het doorgemaakte heb ik leren inzien hoe onvruchtbaar en niet-verhel- derend twijfel, bespiegelen zonder een keus te doen en aarzelen is. Dit „nooit meer” is de kurk geweest waarop ik mij drijvende gehouden heb bij persoonlijk leed en beproeving en onder vele moei lijke omstandigheden”. Nooit meer twij felen, gecombineerd met de opvatting dat zij door God geroepen was tot de troon en het feit dat zij zich, zoals een van haar particuliere secretarissen, Thijs Booy, schreef, „wel enigszins de nationale norm voelde” (eraan toevoe gend dat dat logisch is als je een kastje vol wetten getekend hebt) maakte het Wilhelmina extra moeilijk. Op eventuele moeilijkheden in hun huwelijk, die er volgens dr. Lou de Jong echt wel waren vanwege echte of ver meende maitresses van de prins-gemaal, zinspeelt zij in het geheel niet. Wel is haar mateloze vreugde merkbaar als bij Hendrik rond 1922 de „grote verdieping” tot stand komt „waardoor Christus voor hem de Universele Liefde werd”. „In het leven van Juliana en mij werden de rust en de vrede die van Hendrik uitgingen en bovanal de machtige overtuiging waarin hij naast ons stond, zo sterk en vast als een rots. Twaalf jaren mochten wij de zegen daarvan ondervinden”. En dan zeker niet in de Nederlandse kabinetten, was Wilhelmina’s oordeel, want voor die kabinetten had zij een hartgrondige minachting. „Het ontbrak hen die tot een snelle, zakelijke oplos sing moesten geraken aan imaginatie (verbeelding - red.) en durf, aan doortas tendheid en voortvarendheid en aan de werkelijke wil om een oplossing te vinden”. En lastig was Wilhelmina, voor zich zelf en voor anderen. Voor zichzelf om dat zij bepaalde karaktertrekken, zoals haar verlegenheid, niet passend vond voor een koningin en daaraan ook niet toegaf. Hetzelfde gold voor het tonen van emoties. In haar boek Eenzaam maar niet alleen, zegt zij daarover: „De fitheid voor het nemen van objectieve beslissingen zou spoedig verloren zijn gegaan, had men de ontroering en het menselijk medelijden een vrije loop ge- I laten. Steeds paraat zijn om te handelen i en objectief en helder zien was het I wachtwoord”. Lastig voor anderen was de koningin omdat zij bepaald geen sterke neiging had tot twijfel en haar mening vaak voor de beste hield. Zo tekende minister van Oorlog Van Lidth de Jeude in zijn dagboek over de jaren in Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog op: „Alles wat ik zeg is misschien heel mooi en heel waar, maar zij weet het beter. Amen”. Lastig was Wilhelmina ook voor ande ren omdat zij een sterke neiging had fouten of daden die zij verkeerd achtte sterk te accentueren en goede daden eenvoudig af te doen asl: het was zijn simpele plicht. De achttienjarige Wilhelmina die op 6 september 1898 de Nieuwe Kerk bin nenging in een ommegang die een „eeu wigheid” leek in „die dóódse stilte en in dat ogenblik van eenzaamheid en verla tenheid” om ingehuldigd te worden, was in feite al dezelfde Wilhelmina die 43 jaar later via Radio Oranje het Neder landse volk zou oproepen tot verzet te gen die „moffenbende”. Op tienjarige leeftijd verloor troonop volgster Wilhelmina haar vader, koning j Willem de Derde, en meteen begon toen voor haar de ernst van het leven, de harde voorbereiding op de troon, die zij op haar achttiende jaar zou bestijgen. De eenzaamheid die zij voor die tijd al had gevoeld, werd nog sterker. „De ge wone omgang met kinderen was in de kooisfeer ondenkbaar; ik heb deze dan I ook nooit gekend en schier geen moge- I lijkheid gehad tot het aanknopen van vriendschapsbanden”. Na haar tiende moest Wilhelmina bo vendien nog door haar leeftijdgenootjes aangesproken worden met „mevrouw”, j zodat het niet verwonderlijk is dat zij uit haar jeugd bijna geen vriendinnen over heeft gehouden, „vrijwel alleen kennis- I sen”. Die eenzame jeugd, omringd door een hofhouding die haar nauwelijks durfde tegen te spreken, is zeker mede de oorzaak geweest van de eigenzinnig heid en eigen wil en het-overtuigd-zjjn- van-het-eigen-gelijk dat Wilhelmina tij dens haar hele regeringsperiode ken merkte. Al op zeer jeugdige leeftijd constateer de haar onderwijzer F. Gediking bij haar, evenals koningin Emma dat deed, een „fijne eigenzinnigheid”. Niet alleen verbeeldde de prinses zich „alles te kun nen waar ze haar best op doet”, maar bovendien had ze de gewoonte „alle din gen die ze geleerd heeft tegen te spreken en soms de hebbelijkheid zich niets te herinneren”. Wilhelmina was er al vroeg van overtuigd dat het des konings was lei ding te geven aan het volk en grote daden te verrichten. Tot verwondering van Gediking antwoordde ze dan ook op negenjarige leeftijd op de vraag of het wenselijk was dat er in Nederland een vorst zoals Karei de Grote zou komen, bevestigend. „Ook toen ik de vraag her haalde. Dat veroveren en oorlog voeren en die grote macht schenen haar zeer aan te trekken”. Wilhelmina vond het in feite maar niets dat zij in haar positie zo weinig kon ondernemen. Hoewel zij verklaarde het niet alleen eens te zijn met de parlemen taire democratie en de daaruit voort vloeiende constitutionele monarchie (de ministers zijn verantwoordelijk en uit eindelijk beslissen zij) maar er ook werkelijk achter te staan, heeft zij niets nagelaten om te proberen haar invloed te vergroten. Wilhelmina zag zich als de gebbren leidster, die verantwoordelijk was voor het wel en wee van haar volk. Al vroeg begon zij dan ook, zoals zij zelf zegt, te dromen van grote daden. I „Toen reeds (zij moet toen een jaar of dertien, veertien geweest zijn - red.) was er in mijn onderbewustzijn een onbevre digdheid over de onmacht die het in een kooi opgesloten zitten meebracht, waar door het nemen van een initiatief, welk dan ook, onmogelijk was. En een niet geringere onbevredigdheid had bij mii „Moeder des Vaderlands” de slappe tijdgeest van die dagen ge wekt”. Helaas voor haar veranderde er niets, toen zij eenmaal ingehuldigd was. „De zelfde omgeving, dezelfde geest, dezelf de kooi. Leefde men geheel overeenkom stig wat deze omgeving eiste, dan had men het gemakkelijk en was er geen vuiltje aan de lucht”. Wilhelmina had het niet gemakkelijk, want ze probeerde tel kens iets te veranderen. Dat leidde vaak tot daverende ruzies met ministers, die haar nog geen vinger gaven. De verhouding tussen de verschillende kabinetten en koning Willem de Derde was zo slecht geweest, dat ook zijn doch ter daar nog de wrange vruchten van plukte. Zo kreeg zij vrijwel nooit de notulen van kabinetsvergaderingen on der ogen. Aan het recht van een constitu tionele vorst geïnformeerd te worden, ontbrak dan ook nogal wat. Bovendien bleef Wilhelmina’s grote dadendrang be staan en had zij het er moeilijk mee zich neer te leggen bij het feit dat ministers als overwinnaars uit de strijd te voor schijn kwamen. Abraham Kuyper was voor haar een onwrikbare tegenspeler, die de vorstin alleen als constitutioneel instrument beschouwde. Iets wat Wilhel mina tot de uitroep bracht: „Ik haat die man”. En minister van Financiën Treub constateerde dat Wilhelmina weliswaar haar positie ten volle erkende en er naar handelde, maar „er zijn ogenblikken waarin het moeilijk valt zich te schikken”. Het speelde Wilhelmina in haar con flicten met de diverse kabinetten zeker parten dat zij vrijwel gespeend was van iedere twijfel. De voornaamste oorzaak hiervan was een gebeurtenis toen zij dertien was. Tijdens een natuurkunde- Op zaterdag 8 december 1962 vond de begrafenis van prinses Wilhelmina in de Nieuwe Kerk in Delft plaats. Evenals in 1934, toen Wilhelmina 's echtgenoot prins Hendrik werd begraven, was Delft getuige van een witte begrafenis. Een van de laatste foto’s die van Wilhel mina werden gemaakt ne houding Hare Majesteit bloeddor stig”. Toen Wilhelmina in Nederland terug kwam, werd zij dan ook zwaar teleurge steld. Niets van de door haar gedachte vernieuwing was doorgegaan. Zij weet dit aan het feit dat Nederland zoveel ellende had doorgemaakt en „moege streden” was. Dat haar, onder meer door de illegaliteit, te verstaan werd gegeven dat zij, als zij begon over langdurige afschaffing van parlement en de vesti ging van Militair Gezag, beter maar niet terug kon komen, is haar blijkbaar ont schoten. Wilhelmina was door de oorlog ook erg vermoeid geraakt. Zij had vijf jaar op het anti-depressivum pervitine ge leefd, en zag zelf in dat zij aan het eind van haar krachten was. Daarom trad zij in 1948 af, waarna zij haar leven ging wijden aan de godsdienst. Zij stimuleer de de oecumenische beweging en publi ceerde enkele meditaties, die, toen de belangstelling daarvoor begon te tanen, resulteerden in het schrijven van Een zaam maar niet alleen. Hierin zette zij haar geloofsvisie in het kader van haar eigen leven uiteen. Na haar troonsafstand deed zij op staatkundig gebied niets meer. „Ik heb geabdiceerd, mijnheer, en wie geabdi ceerd heeft, is dood”. De vrouw die vol gens haar secretaris in optreden en ka rakter van beton was, is de geschiedenis ingegaan als de „moeder des vader lands”. Maar, zo zegt een van haar ken nissen: „De Nederlanders hebben van koningin Wilhlemina geen snars begre pen. Zij hebben haar altijd gezien als een symbool. Nooit hebben zij de mens in haar gezocht. Juist de trouwe Oranje- aanhangers hebben van haar een kari katuur gemaakt. Zij hebben haar een figuur laten worden die ver boven het menselijke uitsteekt”.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 17