AVANTGAPDE /JAZZ5 ZATERDAGS BüVOEGSEL Minimal Music: de route van Satie naar Glass Storm in het Madurodammer jazz wereldje TROMPETTIST NEDLY ELSTAK HEEFT CRM NIET NODIG OM ZICHZELF TE BEWIJZEN E e i Um 6 1* K I door John Oomkes st door Johan van Kempen J 1 Hoongelach Rituele kracht Twaalf Pfennig Mozaïek h Impasse Nimmervastgeroest [C M tef.-te ter far ttovij M ten tr&nu.-un. ff i ff mms ■I I sen. hniek ord- L_ Ise en 30.8 tatin a it im Zaan □r -kt. ed- Philip Glass: „ware kunst". 31 Een dag later volgt prompt een per I 3rg Ier ïre poor- Ie Fragment uit Louis Andriessens op de principes van de minimal music gebaseerde partituur van „De Staat". 3+4+2+1, enzovoorts, enzovoorts, met systematisch doorgevoerde parallelle gangen en tegenbeweging in een steeds in complexiteit toenemende herhaling. Sinds tien jaar stelt Phil Glass echter niet langer de rekenkundige structuur voorop, maar houdt hij zich meer bezig met de klank zelf, voornamelijk in de zin van speciale aandacht voor de akoestische bijprodukten (boventonen) via elektronische versterking. Bij weer later werk, zoals het aan Vera Beths opgedragen en deze zomer in het Amsterdamse theater Carré uitgevoerde „Attacca” voor soloviool en vocale groep, bepaalt de componist zich dan overigens juist weer tot de puurheid van de klinkende patronen zelf. Maar het is toch steeds Satie’s zogeheten additieve componeermethode (additief toevoegend, optellend) die de basis van dit soort van muziekmaken vormt. En ook de muziek van het Philip Glass Theatre is dus gebaseerd op Satie’s principes. Phil Glass borduurt overigens veel langer op de uitgangspunten door dan Satie in strikte zin ooit zelfheeft gedaan. Diens pianowerken, van de Sarabandes uit 1887 tot de Nocturnes uit 1919 toe, zijn zeer beknopt. In zijn ballet- muzieken, die in de uitvoering meer tijd in beslag nemen, en ook in het symfonisch drama „Socrate”, wordt hetzelfde procédé in wat uitgebreider kader toegepast. Wat is nu eigenlijk precies het afwijkende aan die zogenoemde additief gecomponeerde stukken: het gebruikelijke verloop van thematische en expressieve ontwikkeling is verlaten. Voor de toehoorder wordt de klankenstroom van een klassieke tijdsstructuur uiteindelijk door het muzikale geheugen duidelijk ervaren als een geheel, waarvan alle onderdelen dienen als bouwstenen voor een totaalvorm. Satie’s vormgeving is daarentegen eigenlijk meer te vergelijken met een mozaïek (dat wil zeggen op andere toonhoogte gebracht), opnieuw gebruikt en dan plotseling weer verwisseld voor een ander motief dat dan dezelfde bewerking ondergaat. Over die vormschema’s, geënt op de zogezegde variabele metriek, werd dus al eerder in dit artikel gesproken. Bij de klassici hebben we vaste schema’s; alleen de varianten daarop brengen de verrassingen. In de Romantiek komt wat dat betreft alles op losse schroeven te staan; de enige zekerheid is dan hoogstens nog de eigengeaarde manier van doen van de componist. En in het Impressionisme is de vorm totaal vervaagd en verliezen we alle grond onder onze voeten, om ons te laten voortvloeien in nevels, of om mee te drijven op de golven van een eindeloze oceaan. Bij Satie nu, staan we stil en laten de muzikale objecten van alle kanten op ons inwerken. Door toepassing van de stereotiepe patronen krijgt deze muziek al snel iets automatisch. In die zin is ze natuurlijk ook een regelrechte uiting van de ontstaanstijd. Laten we niet vergeten dat in die periode bijzonder veel interesse was voor automaten. En denk ook aan bijvoorbeeld Ravels belangstelling voor onze Hollandse molens en voor allerhande opwindbare speelgoedjes. Behalve aangaande de vorm wordt ook in harmonisch opzicht door Satie een andere weg ingeslagen: hij vermijdt de tot dan toe logische opeenvolging van de akkoorden beschouwd. Satie’s kunst levert namelijk de ingrediënten voor het recept waarmee de muziek van Philip Glass bereid wordt: de totaalopbouw uit kleine stukjes die, behalve in lengte, steeds op elkaar lijken, de eindeloos herhaalde of getransponeerde harmonische sequenties evenals de extreme monotonie naast onverstoorbare ritmische gelijkmatigheid. Handschrift van Erik Satie. en voegt niet-oplossende dissonanten toe, hetgeen met name van invloed op Debussy’s kunst is geweest. Samengevat is er bij Satie dus een voorkeur voor een niet op ontwikkeling gebaseerde vormgeving, voor ritmische cliché’s en een geneutraliseerde tonaliteit. Een in zekere zin aanverwante toepassing van dit additieve procédé vinden we eigenlijk ook in de continue dansbeweging die in het impressionistische tijdperk zo veelvuldig werd toegepast. Denken we in dit verband maar aan de bedwelmende Boléro van Ravel, een op zichzelf staand werk binnen het veelzijdige oeuvre van deze meester, dat overigens qua inspiratie door hem zelf niet hoog werd aangeslagen, maar zijn uitwerking in de concertzaal nooit mist. Wat wil het geval? Een speciale commissie nam ten behoeve van de Raad voor de Kunst het subsidiebeleid van CRM, dat jaarlijks een slordige zeven ton uittrekt voor de jazzsector, on der de loep. Kijk eens, zo rede neerde men daar onder voor zitterschap van pianist-compo- nist Mischa Mengelberg, dat bedrag is natuurlijk in verhou ding tot de subsidiegelden die voor de klassieke muze (opera en orkesten staan gezamenlijk voor zo’n 65 miljoen op de jaar rekening) volstrekt te verwaar lozen, maar als je nu toch de gelden op een zinnige manier wil besteden, dan moet je van het automatisme van het jaar lijks verstrekken van overheidssteun af. Ook nieuwe groepen verdienen een steuntje in de rug. De namen van Loek Dikker, het Theo Loevendie Consort, Herman de Wit, het Rein de huisbezoek bij Nedly, kantoor houdend aan de Frederik Hen drikstraat in Amsterdam-West. 3kt :en ver or- an HA 23- „Wat er nodig is, zou een her waardering naar potentie of in tentie moeten zijn. Een waar dering van de muzikale in breng. Maar dan begeef je je op een glibberig terrein. Je hebt dan weer het probleem van wie beoordeelt dat? Bovendien be vindt zich de jazz naar mijn smaak in een impasse. Je hebt een bloeiperiode gehad. Ik be doel, hoe vaak zal het voorko- Hij is een van de weinigen die graag met vocalistes werkt, zet te zelfs een prima ensemble op (Seven Singers and a Horn) en heeft zo zijn sporen in het mu ziekonderwijs aan jongere ge neraties verdiend. Tal van workshops leidde de 49-jari- ge, een man die vermoedelijk nimmer vastgeroest zal raken. Nu de Nederlandse Operastichting de komende maand de opera Satyagraha van Philip Glass gaat opvoeren, is er weer een extra-reden om nog eens in te gaan op de achtergronden van de speciale stroming die Glass vertegenwoordigt; die van de minimal music. Een beweging die niet voor niets tegelijkertijd is opgekomen met de herwaardering voor Erik Satie, die eigenlijk als eerste componist van minimal music (avant la lettre) kan worden Loevendie gebruikt in een in gezonden brief aan de Volks krant argumenten die nog meer hout snijden. Hij zegt het onartistiek te vinden dat een hiërarchische indeling wordt gehanteerd voor een muziek soort die het juist van zijn le vendigheid moet hebben en het onmenselijk te vinden dat El stak en Bunink uit de krant moeten lezen dat ze zich op nieuw moeten bewijzen; „Zij hebben bijna een heel mensen leven aan de muziek gewijd”. Loevendie: „Ik vind deze gang van zaken een aanfluiting van hoe in een rechtstaat een overheidsbeslissing tot stand zou moeten komen”. „Wie zijn wel de twee muzikan tenleden van dit illustere pre adviescollege dat haar wijs heid mag spuien ter bevorde ring van wet en orde op het gebied van de jazzmuziek?”, zo schrijft Loek Dikker aan de Raad voor de Kunst” nadat hij de tranen van het lachen uit zijn ogen heeft gewreven en de Raad „de oorzaak van z’n hoon gelach niet wil onthouden. De leden zijn: M. Mengelberg (van de firma Instant Composers Pool) en M. van Regteren Alte na (van de firma Claxon, voor heen van de firma ICP)”. „En wie zijn dan de muzikan ten die door deze wijsneuzen met de Eerste Categorie Subsi die Prijs vereerd zijn?”, zo vraagt Dikker zich vervolgens in zwart op wit af. „Dat zijn dan: M. Mengelberg (van de firma ICP), M. van Regteren Altena (van de firma Claxon, voorheen van de firma ICP), M. Horsthuis (van de firma Claxon), het W. Breuker Kol- lektief (voorheen van de firma ICP), G. Janssen (van de firma Claxon) en N. Langenhuijsen (rookgordijn regionale sprei ding)”. Afrondend: „Als jazzimprovi sator ben je een geboren opti mist. Je probeert vanuit een heel negatiéve toestand er het beste van te maken, niet dan? Als er van alles voorhanden zou zijn, improviseer je niet. Dat geldt ook voor onze finan ciële situatie. Die is niet best, maar met „was het maar” kom je nergens. Mischa heeft de kraan opengezet indertijd. Pri ma, goed voor iedereen. Nu ir- rigeert hij er alleen zijn eigen tuintjes mee. En dat deugt niet”. „In zulke gevallen kan onder-" steuning goed werken. Ik krijg nu voor het tweede jaar een stipendium van de gemeente Amsterdam zodat ik iets mag__ componeren. Bij subsidies in deze muziekrichting zou het zo moeten zijn dat je na een jaar verantwoording aflegt over wat je met je geld hebt gedaan. Hoe kan je nu plannen? Het is jazz. Een groep van tien man? s. Het kan zijn dat als ik bezig ben besluit om met meer, mis schien wel veertig man te wer ken en dan van de subsidie maar een concert kan geven. Terwijl je iets maakt, kom je je gereedschap tegen”. De commissie heeft namens de Raad een schoolrapport opge steld, aan de hand waarvan het ministerie straks de belonin gen kan verstrekken. De be staande Nederlandse groepen zijn daarvoor onderverdeeld in vier categorieën. Het hoogst te waarderen vallen daarbij de groepen die op grond van hun artistieke verdiensten in aan merking komen voor een subsi die op meeijarenbasis; feitelijk dus tegen de teneur van het advies indruisend. Maurice Horsthuis, Guus Janssen, de Instant Composers Pool, het Willem Breuker Kollektief, Maarten van Regteren Altena en Niko Langenhuijsen wor den die norm waardig gekeurd. Gezwind Elstak gebeld. „Ja, ik weet ervan”, zegt hij dadelijk, „maar ik vind het niet erg, want ik heb nog nooit subsidie van CRM mogen ontvangen”. Wat nu? „Jazeker. En weet je al wat met subsidiëren van nieu we groepen wordt bedoeld? Nieuw betekent in dit geval nog niet eerder gesubsidieerd. Dat geldt dus voor mij ook. Dit is de eerste maal dat ik voorge dragen wordt voor subsidie van CRM”. Elstak vindt het handelen van de Raad voor de Kunst getui- gen van conservatisme. „Juist bij de BIM ben ik bezig met het poolplan. Subsidiegeld dat dient om jazzgroepen aan meer optredens te helpen. Als je zui- J ver artistieke maatstaven zou J aanleggen bij de verdeling van JJ die gelden, werk je eigenlijk al niet meer stimulerend. Mensen die werkelijk wat in hun eigen tijd betekend hebben zijn zei- den meteen erkend”. Een aardige man, begaafd trompettist en ensembleleider, een musicus met een grote faam, een van de weinigen in ons land die zich kan laten voorstaan op ervaringen als het samenspelen met groothe den in de orde van Omette Coleman. Elstak, immer een wollen muts dragend en thans voor de feestelijke gelegenheid van het huisbezoek uitgerust met een keurige, zilverkleurige stropdas, geniet aanzien. Graaf/Dick Vennik Kwartet, Kees Hazevoet, De Boventoon, Gijs Hendriks, Pierre Courbois en Willem van Manen komen op het tweede plan voor: zij verdienen subsidie voor één jaar. Het niveau van Niko Bu nink en Nedly Elstak wordt nog minder becijferd. Het zijn groepen waarvan „afbouw van subsidie moet worden overwo gen of die zich artistiek (op nieuw) moeten bewijzen”. De vierde categorie omvat de na men Delta Sound en het niet meer actieve orkest van wijlen Boy Edgar. „Ik heb er niet zo’n moeite mee om me opnieuw te bewijzen. Dat doe ik of liever gezegd, probeer ik elke dag weer te doen. Daar heb ik CRM niet bij nodig. Ik vind maar dat klinkt eigenaardig en wat zwaar op de hand dat ieder een verantwoording aan God moet afleggen. Iedereen, com ponisten niet uitgezonderd”. Gelijktijdig brengen we in zijn kantoortje van waaruit hij zijn eigen platenlabel Coreco leidt een glas Spa naar de mond. Het is nog vroeg tenslotte. „Het feit dat de Raad vindt dat ik extra mijn best moet doen, doet me niet zoveel”. „De grote fout is dat de com missie in deze samenstelling tot stand is gebracht. De opzet is op zich goed, al kun je zo je bezwaren hebben tegen een in deling in categorieën. Kijk, in abstracte zin zal niemand er moeite mee hebben dat je toch normen moet aanleggen om te kunnen beoordelen wie overheidssteun krijgt en dat daarbij uitgegaan wordt van een volgorde in kwaliteit. Al leen wie beoordeelt dat? Hoe kan Mischa nu van Loevendie zeggen dat hij in de tweede groep thuishoort. Dom!! Dom!! Zoiets werkt toch subjectivi teit sterk in de hand? Bij klas sieke muziek staat de figuur van Bach, om maar eens wat te noemen, buiten kijf. Bij Stra- winsky heb je al dat niet ieder een er gek van is”. I De Satie-rage, die overigens alweer duidelijk aan het wegebben is, bereikte in 1976 haar hoogtepunt, in de tijd dat er heel treffend een grammofoonplaat verscheen van Satie’s door Reinbert de Leeuw gespeelde compositie Vexations. Een fragmentarisch stukje muziek dat steeds maar herhaald dient te worden en waarin de luisteraar die strikt muzikale en geen (quasi-)filosofische maatstaven aanlegt, alleen een bevestiging ziet van de vrijblijvendheid van Satie’s toonzettingen. Maar de tam-tam waarmee dit bleke muziekje opnieuw de wereld werd ingstuurd alsof het een meesterwerk betrof, bewees de actualiteit ervan door het verband dat er bestond met een nieuw muzikaal geloof waartoe ook onze landgenoot Louis Andriessen zich bekeerde, zoals in diens compositie De Staat (1976) duidelijk werd. De uitingen van de minimal music waren in 1975 voor het eerst live in ons land te horen, toen het Philip Glass Theatre hier in het kader van het Holland Festival optrad. De magische uitwerking van de eindeloos herhaalde klankpatronen, betekende toen voor een belangrijk deel van het publiek een aangrijpende ervaring. Phil Glass bestreed toen uitdrukkelijk de opvatting als zou een optreden van zijn ensemble meer een meditatie-happening dan een concert zijn. Hij zag en ziet zijn muziek als ware kunst, waarbij het psychologisch effect een natuurlijk gevolg is van die kunstbeoefening. In de tijd van Schumann en Liszt begonnen de mensen te snikken bij het aanhoren van bepaalde composities. Dat waren de ervaringen van toen, bij de kunstuitingen van die periode. De mens van nu wacht op een ander soort muziek met de dddrbij behorende uitwerking op de psyche aldus Glass’ visie. Glass verklaarde zich dus zonder voorbehoud overtuigd een nieuwe ontwikkeling te vertegenwoordigen, die als stroming even gezond en krachtig is als alle „scholen” in het verleden. En dan met minstens evenveel kiemen voor verdere uitbouw als bijvoorbeeld bij de atonaliteit en aangekoppelde pseudo- stijlen het geval was; een compositierichting waarvan Glass de bestaansgrond als voltooid verleden tijd ziet. Het huidige werk van modernen als Boulez en Stockhausen (ondanks de goed in de mode vallende religieuze pretentie van de laatste) ervaart hij als stuiptrekkingen van een ten dode opgeschrevene. Nog even voor de duidelijkheid: Philip Glass is een Amerikaans musicus (geboren in 1937, studies aan de Juilliard School en bij Nadia Boulanger), die in 1968 een curieus ensemble oprichtte, waarin elektronisch orgel, fluiten en saxofoons de hoofdrol spelen. Hiermee brengt hij sindsdien een eigen, afwijkend soort muziek dat de naam minimal music meekreeg, vanwege het uitputtend gebruik van werkelijk minimale muzikale middelen. Figuren als LaMonte Young, Steve Reich en Terry Riley worden eveneens met die kunst in verband gebracht. Allemaal componisten die de tot nu toe algemeen gebruikte dramatische structuren uit hun werk hebben gebannen. (Hier ligt ook de kern van de verwantschap met de muziek van Satie, waarover straks meer). Mede als gevolg van een in veel muziekkringen heersende onvrede vanwege de ontoegankelijkheid van de avant-gardecomposities uit de na oorlogse jaren, formuleerde LaMonte Young in het begin van de jaren zestig zijn concept „Theatre of eternal music”, waarin hij inspiratie uit de Oosterse cultuur in brede zin bleek voor te staan. Ook wees hij alle constructieprincipes af, die niet gemakkelijk door het oor kunnen 1 worden opgenomen. Uitgaande van de motivering dat er in de muziekpraktijk grote behoefte bestond aan een vorm van communicatie met het publiek via een onpersoonlijk ritueel, volgde Philip Glass op zijn eigen wijze de door LaMonte Young ingeslagen weg. Zijn voornaamste karakteristiek: geleidelijke en additief-rekenkundige behandeling van melodie en ritme tegen een in wezen homofoon decor. In dit opzicht is Glass eigenlijk doorgegaan op een reeds in 1938 door Boris Blacher geponeerde stelling over variabele metriek: ritmische cellen in rekenkundige reeksen 1+2+3+4, Het is waarschijnlijk mede door het ondergaan van dit magische effect dat figuren als Steve Reich en Terry Riley het gingen zoeken in de minimal music. En evenzo zal LaMonte Young ei; door beïnvloed zijn, alvorens tot zijn formuleringen te komen in het concept Theatre of eternal music. Gezegd moet worden dat, ondanks alle getheoretiseer, geen van alle Amerikanen uit deze hoek in staat is geweest om zelfs maar een flauwe afschaduwing van de rituele kracht in Ravels Boléro op te roepen. In de benauwende atmosfeer van het fin de siècle nam Satie de taak op zich om het muzikale materiaal te ontdoen van al te zwaar belastende symbolische en expressieve associaties. De muziek moest gehaald wordèn uit de bewierookte reliekschrijn waar de Romantiek haar in geplaatst had en teruggewonnen worden voor onze alledaagse wereld. En de vraag is nu actueler dan ooit of de door Satie gevonden uitgangspunten de maagdelijke schoot hebben gevormd om een nieuwe kunst uit geboren te doen worden. Het gaat daarbij dus om de levensvatbaarheid van de principes zelf. Het fletse resultaat in Satie’s eigen „musique d’ameublement" zegt iets van het bescheiden talent van deze componist, maar tenslotte niets van de bruikbaarheid van de toegepaste basistechniek. Phil Glass’ toepassing ervan in zijn nu op 5 september in première gaande opera, zou daarom wel degelijk opnieuw een belofte kunnen inhouden. men dat twee figuren als Char- lie Parker en John Coltrane zo kort na elkaar optreden? Het zit er dik in dat er zich nu voorlopig niet iets dergelijks zal voordoen. Je hebt wel overal goeie musici, maar geen J avant-garde”. Ongekende opschudding in het toch de laatste jaren enigszins ingedutte Neder landse jazzleven. In het Ma durodammer wereldje van improviserende musici lopen de gemoederen hoog op over een affaire die in feit aantoont hoe ver de inteelt al om zich heen heeft gegre pen. De kwalijke gevolgen van het onbelemmerd door fokken worden in de media schrijnend zichtbaar, zij het dat de buitenwereld de ruzie over het verstrekken van subsidiegelden uitlegt als een scenario voor een dol komische operette. Het valt te vrezen dat het ook nog wel even zal duren voordat jazzmusici respect zullen weten af te dwingen. Nedly’s eigen filosofie is teke- Z nend voor de situatie. „Er is weinig geld te verdienen in de- 3 ze sector. Ik heb een keer in •- Duitsland een acht maanden J durend engagement gehad. Ze- ven dagen per week, acht uur «j spelen. Ik was van plan geld opzij te leggen, zodat ik na de periode zou kunnen schrijven. Ik hield 12 Pfennig over. Het is ■- een slopend vak, zullen we maar zeggen, als je veel geeft, verbruik je ook veel. Ook later, toen ik op kantoor ging werken als rijksambtenaar kwam er niet veen van componeren. Ik 2 werk moeizaam, heb veel tijd X nodig, lig vaak ’s nachts te den- ken: hoe moet dat stuk,J verder?” bourun buiftr I j je sr. iriKi/triE I penxc Q tfru* (tel. fn<JTI£U- Vï/f Vlijm- Een van Satie’s grafische grapjes: studie voor een borstbeeld voorzien van dubbel zinnig bijschrift. Een nobel streven, maar de be treffende sector staat niet te juichen over de verdere uitwer king van de plannen. Drie vooraanstaande musici, Loek Dikker, Hans Dulfer en Theo Loevendie, lieten zelfs de be schuldiging „vriendjespoli tiek” vallen en bevestigen daarmee ongewild het beeld dat de buitenwacht over de Ne derlandse sien heeft. Maar de feiten wijzen min of meer uit dat ze het gelijk aan hun zijde hebben. Fel anti-Mengelberg is Elstak X niet. Hij zit net als Dulfer in het bestuur van de Bond van lm- proviserende Musici, maar X trekt zich anders dan deze niet X terug. „Ach, toen niemand Mengelberg zag zitten in Ne- X" derland heb ik hem aan zijn X eerste optreden over de grens S geholpen. Schrijf dat maar niet op. De storm die nu ontketend X is, kan best een functie hebben. D’r gebeurde al lange tijd niets. Maar de manier waarop het - gebeurt is vind ik niet wijzen op intelligentie. We moeten Mi- scha dankbaar zijn voor de plaats die hij heeft ingenomen. Hij heeft de subsidiekraan van CRM open weten te krijgen. Hij heeft daarbij een belang rijke functie gehad, alleen moet het geen automatisme zijn dat hij zijn positie daarbij behoudt”. -JLm., tjt' tte unt auru. *3 f m n v, vmt ftai aauz J 'ai. eLnJ ni cjnna^ Cc cJiowi a. gai nt m. ftcj nu titer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 27