/MENS EN DIEP ZATERDAGS Bi jVOEGSEL spaart het varken Boer Geelen eral. I 5 5 «3 I «8 nderzoek Engelse zoöloog Dr. Robin Baker □r em door Weert Schenk Nomaden Pendelen W est Geen antibiotica door Cees Kramer est Aan feiten houden Tevreden geknor 1 I 1 1 W» b4 De mens als :eving ptem- j In de zomer houdt het dierlijk plankton zich met voortplanting onledig, 's Winters daalt het af naar dieper, kouder water, waar het absoluut niets eet. Deze verticale seizoenverplaatsing. die in vele opzichten te vergelijken is met de vogeltrek, wordt algemeen beschouwd als trek, hoewel de afstand hooguit maar enkele honderden meters bedraagt. De Engelse zoöloog concludeert derhalve dat noch aan de vorm, noch aan de lengte van een dierenreis kan worden afgemeten of het wel dan niet om trek gaat. Zodoende gaat hij er vanuit dat tussen trek en verplaatsing geen verschil bestaat. Het levenspad van een dier omvat al zijn trektochten, van zijn geboorte tot zijn dood, zegt Baker. De vorm kan van dier tot dier sterk verschillen. Bij veel dieren bestaat het levenspad uit een reeks seizoengebonden tochten tussen de overwinterings- of voedselgronden en de voortplantingsgebieden. Het menselijk levenspad verloopt grotendeels over bekend terrein, van de ene plaats naar de andere waar hij al eens is geweest. Een bekend terrein heeft voordelen. Als we iets willen hebben, weten we waar we het kunnen halen en hoeveel tijd het kost. In Australië weten de vrij primitieve Aborigines precies waar in hun enorme territoria water is te vinden en waar de verschillende zaden en vruchten kunnen worden verzameld. Hun bekend terrein moet zo groot zijn, dat ze onder alle omstandigheden in leven kunnen blijven. Bij andere nomadenvolkeren is het Baker stelt vast dat de ontdekkingdsdrift van de westerse mens wellicht verminderd is. Toch is hij ervan overtuigd Maar hoe stond het met de nomaden? Een proef met geblinddoekte mensen die in een bus naar een bepaalde plek vervoerd werden, wees uit dat ze aan het eind van de reis precies konden vertellen in welke richting hun huis lag. De proefpersonen konden echter niet zeggen hoe ze dat wisten. Ze waren verbaasd dat hun „gok” zo goed uitviel. Er waren uiteraard ook mensen die het bij het verkeerde eind hadden, maar statistisch was de uitkomst erg goed. Een ander experiment behelsde dat de helft van de geblinddoekte mensen tijdens de reis een staafmagneet tegen hun achterhoofd kreeg bevestigd, de andere helft een namaakmagneet. Hoewel De varkenshouder staat even stil bij het „buitenverblijf’ van de mesterij en wijst op een zwaluw die uit een hok vliegt. „Die vogels helpen bij de vliegenbestrijding in de hokken. Ze bouwen er hun nesten. In een stal met mechanische ventilatie komen ze niet”. In het buitengedeelte van de hokken staan de drinkbakken. De dieren worden zo gedwongen af en toe naar buiten te komen en daar dan hun mest te maken. Voor ver frissing wordt gezorgd door een soort douche die buitenom loopt via een pvc-leiding en bij warm weer aanstaat. „De biggen blijven hier bij de zeug tot ze zeven weken oud zijn. Bij een gangbaar bedrijf worden ze al na vijf weken gespeend. Na die zeven weken gaat de zeug weer bij de beer. De weerstand van deze biggen is gemiddeld groter. Er sterven er minder door die betere weerstand”. De varkens die hij via „Rechten voor al wat leeft” aflevert, krijger! in de laatste mestperiode geen anti biotica en minder kopersulfaat. „Het vlees wordt daardoor wel tien percent duurder, omdat de varkens minder snel opgroeien, maar de consument heeft het er voor over. Sommige consumenten zijn ook niet zo blij met antibiotica in het vlees, omdat door het regelmatig gebruik hiervan het effect van toe te dienen antibiotica bij ziekten van de mens vermindert”. pen. „In een gangbare stal heb je alleen betonnen platen met sleuven. De mest blijft daar dus binnen, er komen waterdamp en amoniak van vrij, waardoor er moet worden ge ventileerd en de lucht in de winter moet ook nog verwarmd worden. Hier liggen de dieren in het stro. Dat betekent minder warmtever lies, economisch belangrijk voor mij, en voor de dieren meer warm te. Bovendien is er in deze hokken meer beweging mogelijk, er is frisse lucht en normaal licht. In gangbare stallen ontbreekt daglicht om het kannibalisme tegen te gaan dat je krijgt door de verveling, die ont staat bij gebrek aan stro”. Geelen wandelt op zijn gemak door de stal. Hij is nu 16 jaar varkens houder. Zijn vader was al „alterna tief’ bezig. Die zei: „Als je in de natuur ingrijpt krijg je neveneffec ten die je niet kunt voorzien”. „Dat telde mee, maar als je varkens houdt moet je het ook zo doen dat je gezin ervan kan leven en zou dat niet mogelijk zijn, dan had ik mis schien ook een gangbare stal gehad. Toch ben ik blij dat ik de dieren zo Polynesiërs hadden het vermogen om zonder moderne na vigatiemiddelen hun positie op de oceaan te bepalen. verkennningstocht de weg naar het oude vertrouwde gebied terug kunnen vinden. Tegenwoordig bestaan er voor de mens kaarten, kompassen, richtingsborden en verfijnde apparatuur. Vroeger was dat niet aanwezig. Het is van de Polynesiërs bekend dat ze een grondige kennis hebben van de zuidelijke oceaan. Ook zij beschikten lange tijd niet over technische hulpmiddelen. Ze moesten op hun eigen zintuiglijke vermogens vertrouwen. De golfslag, de smaak van het water en de aanwezige planten en vissen vertelden hun precies waar ze zich op de oceaan bevonden. Van de Vikingen beweert men dat ze hun positie op de Noordzee konden aflezen aan de kleur van het water. bekend terrein opgebouwd uit afzonderlijke gebieden, die in de verschillende jaargetijden worden aangedaan. De Lappen hebben zo hun zomerverblijf langs de Noordelijke Ijszee, terwijl hun winterkwartier in het naaldwoud is. Hier treedt de gelijkenis op met nomadische dieren. De nomaden trekken met deze dieren mee, in dit geval de Lap met het rendier. Een stadsmens heeft niet zo'n groot bekend terrein nodig. Maar ook hij moet weten waar het winkelcentrum is. De stadsbewoner moet zijn terrein even grondig kennen als de Aborigine de zijne. Ook hiermee onderscheiden we ons niet van de dieren. Zo weten vogels bijvoorbeeld precies waar ze kruimels kunnen vinden en riviervissen waar ze in de luwte van een rots kunnen rusten. Bekend terrein wordt steeds uitgebreid bij bezoeken aan nieuwe plekken. Deze ontdekkingstochten worden in het menselijk leven vooral ondernomen in de adolescentie en als jonge volwassene. Uit proeven is gebleken dat de mens in die tijd instinctmatig rusteloos is en drang voelt om op onderzoek uit te gaan. Dit gedrag is ook waar te nemen bij (andere) gewervelde dieren. Gebrek aan onderzoeksdrang kan een dier het leven kosten. postduif 5 Eik jaar ondernemen kleine zangvogels, fitissen. een tocht van achtduizend L-kilometer om de winterkou te ontlopen. Toch wegen ze maar een paar gram, I Omgerekend naar de mens komt dit neer op een reis van tienmaal de afstand aarde- in de gangbare stal krijgen altijd het goedkoopste, waarmee ze het snelst opgroeien. Door het verschil in voer”, vervolgt Geelen, „ontstaat ook een groot verschil in de smaak van het vlees. Een varken dat vroe ger gemest werd met vismeel smaakt niet, terwijl het vlees van een dier, dat rogge kreeg, veel beter is”. iedereen dacht een echte magneet te dragen, hadden alleen de mensen met het nepding een goed richtingsgevoel. Dit komt overeen met een proef met duiven, die nadat ze in een ijzeren kist waren vervoerd, ook de kluts kwijt waren. Het is bekend dat duiven hun magnetisch orgaan moeten leren gebruiken. Als mensen eveneens een aardmagnetisch zintuig hebben, zegt Baker, ligt het voor de hand dat zij het ook moeten leren gebruiken. Zo werden meer proeven uitgevoerd om uit te vinden hoe het zesde zintuig kan worden getraind. Het bleek dat de proefpersonen ook steeds afgingen op de stand van de zon, landschap, windrichting en wezen vervolgens de juiste richting aan. Niemand kon echter zeggen hoe ze de gegevens gebruikten. Baker concludeert hieruit ook dat geen mens op een verkenningstocht hoeft te verdwalen. De laatste alinea van het boek: „Voor zeevaarders en andere grote reizigers is het niet genoeg. Daarom heeft de mens veel aandacht besteed aan het ontwikkelen van navigatiehulpmiddelen, zeker toen hij verre tochten over de aarde en in de ruimte ging maken Naarmate de mens verdere reizen de ruimte in wil maken, mogen we een steeds grotere verfijning van de navigatiesystemen verwachten. De enkeling zal echter moeten blijven vertrouwen op systemen die hij met vogels en andere dieren gemeen heeft”. („De grote Trek”, dr. Robin Baker, Nederlandse uitgave onder eindredactie van Midas Dekkers. Uitgeverij Rostrum BV Haarlem. Prijs f59,50) Achter de mesterij strekt zich over vele hectaren de fokkerij uit. Op een weiland omgeven door een bo menpartij drentelen enkele fokzeu- gen met de beer. Bij de omheining staan voerboxen, waarin de zeugen worden bijgevoerd. Ze stappen er zelf in tijdens het voeren. Achter hen wordt dan een klep dichtge daan, waarna ze ongestoord kun nen vreten. Ook kleinere en zwak kere zeugen krijgen zo het voer dat ze nodig hebben. „Als de zeugen drachtig zijn werpen ze in deze hok jes”, zegt de varkenshouder, wij zend op kleine houten onderko mens in een hoek van de tientallen perceeltjes weiland, waarop zeugen met biggen lopen of liggen. Alle stukjes zijn begrensd door gaas en bieden volop ruimte aan de dieren. Vooral door het welzijn dat de die ren wordt geboden heeft Geelen zich geliefd gemaakt bij de aktie- groepen, die tegen de bio-industrie van leer trekken. „Tja, het feit dat we varkens wat anders houden biedt hun houvast. Toch vind ik wel eens dat ze ver van de werkelijk heid afstaan en soms zomaar bewe ringen van anderen overnemen. kan laten opgroeien”. De werkwijze van de Limburgse varkenshouder is wel een kwart arbeidsintensiever dan die van zijn collegg’s met hun gangbare bedrijven. Zo wordt om de andere dag het stro in de hokken gegooid en de mest en stof van het stro eruit gehaald. Voordelen van zijn methode van mesten heeft Geelen genoeg. „Er is zo geen ener gie nodig voor warmte en ventilatie, we hebben minder stank, doordat de mest buiten ligt en met regenwa ter in aanraking komt, de dieren hebben meer weerstand en dan zijn er natuurlijk de welzijnsvoor- delen”. dat de mens is blijven trekken. Weliswaar in engere zin dan de nomadische volken; want het trekken van de stads- en plattelandsmens berust op pendelen: ’s ochtends het huis uit, ’s avonds weer terug. Vakantie is dan een ontdekkingstocht of een herinspectie van bekend terrein. Veel factoren van de dierlijke trek vallen binnen de menselijke ervaringswereld. Een groot raadsel is echter het navigeren van de dieren. Hoe weten vogels de weg naar hun winterkwartieren en omgekeerd. Het heeft voor een deel te maken met instinct, maar ook met ervaring en bekend gebied. Proeven toonden aan dat vogels over een arsenaal verfijnde geleidingssystemen kunnen beschikken. Ze kunnen op de zon koersen, of op de sterren, ze herkennen landschappen, ze ruiken soms waar ze moeten zijn en kunnen ook op geluid vliegen. Sommige vogelsoorten kunnen het aardmagnetisme waarnemen en er waarschijnlijk op navigeren ook. Vorig jaar wezen twee geleerden naar alle waarschijnlijkheid het kompas in de kop van een postduif aan: een magnetisch kristal. Postduiven hadden in 1974 al hun zin voor magnetisme bewezen. Ze waren gelost met matglazen contactlenzen van gelatine, waardoor ze geen zicht hadden. Niettemin vlogen de vogels in min of meer rechte lijn naar hun til. Alle dieren moeten navigeren, de mens ook. Een ieder moet na een Door het gaas wurmen zich enkele biggetjes haar het pad dat tussen de fokpercelen loopt. Het instinct brengt ze, volgens Geelen, wel weer naar de juiste zeug. Goedkeurend blikt hij even later over zijn com plex, wanneer hij de voordelen van zijn werkwijze bij het fokken op- somt. „In een gangbare stal krijgen de dieren ijzerinjecties voor de rode bloedlichaampjes. Bij ons kunnen ze voldoende ijzer uit de grond op nemen. De zeugen zijn ook vrucht baarder en het gebruik van hormo- nen om de bronst op te wekken komt nooit voor. Hun leeftijd ligt verder de helft hoger en het been- werk heeft niets te lilden”. Een stukje bos met een watertje vormt de ziekenboeg, waar zieke dieren „opsterken”. Een zieke in druk maken ze echter niet, de var kens die er rondlopen. „Uit de grond kunnen ze spoorelementen en vitamines opnemen en er is altijd frisse lucht. We hopden ze daar tot ze vet zijn”. Terug in zijn kantoortje zegt Geelen dat het te verwachten keurmerk j niet alleen voor zijn bedrijf, maar ook voor veel in problemen geraak- te collega’s een uitkomst kan zijn. „Ze hebben minder kapitaal nodig, minder dieren en vangen toch een zelfde inkomen bij een keurmerk. Er is een aantal gangbare stallen die net zo te maken zijn als bij ons. Dat kan ook bij mensen met ge mengde bedrijven gebeuren. Die hoeven ook niet zoveel om te scha kelen”. Geelen denkt wel dat als er een keurmerk komt, de eisen voor de mesterij in de bio-industrie dras tisch moeten veranderen. „De ruim te voor de dieren zal de helft groter worden, verwacht ik. Dan moet er natuurlijk normaal daglicht komen en een dichte ligruimte, die met stro kan worden bezaaid. Voor fokkerij en mesterij denk ik dat men zeker eist dat castreren achterwege blijft. Verder de eis dat er geen aangelijn de dieren in de fokkerij meer mo gen staan, een voorschrift voor de speenleeftijd en tenslotte minder gebruik van kopersulfaat en antibi otica”. In de lange gang van de mesterij hangt een benauwende lucht. Uit de hokken aan weerskanten lijkt een tevreden geknor te komen, want geen enkel dier „verveelt zich” of „lijdt aan stress”. Geelen: „Er zijn duidelijk kwaliteitsverschillen tus sen varkens van ons of uit een gang bare stal. De stressgevoeligheid is veel minder dan bij dieren zonder afleiding of beweging. Tijdens transporten hebben wij nagenoeg nooit een dooie, terwijl van gangba re bedrijven die transporteren nor maal een half percent de rit niet overleeft als gevolg van de stress”. De hokken in de mesterij bestaan uit een binnen- en een buitengedeel te. Binnen liggen de 25 varkens op stro, buiten maken ze voor 95 per cent mest, die ze zelf door de sleu ven in de vloer in een kelder trap- Laatst hoorde ik iemand van de aktiegroep bijvoorbeeld zeggen dat zestig percent van de slachtvarkens abcessen had. Dat had-ie waar schijnlijk overgenomen van een sla ger die zoiets beweerde. Maar al het vlees wordt in het slachthuis ge keurd. Ik moet trouwens ook eerlijk zeggen dat agrariërs leden van de aktiegroepen vaak afschilderen op een manier die niet fraai is. Ook zij moeten zich aan de feiten houden”. Vette varkens kijken verschrikt op naar het bezoek en doen enkele passen naar achteren. Anderen wroeten onverstoorbaar verder in de voederbakken. „Zo’n varken groeit in een half jaar van ander half naar honderd kilo. Dat maakt niet zoveel uit vergeleken bij die in een gangbare stal. Wel is de vlees- kwaliteit van onze dieren beter door ander voer in de laatste helft van de mestperiode. Daar zit bijvoorbeeld meer rogge in. Wij hebben voer dat ons geschikt lijkt voor een goede groei en een betere vleeskwaliteit. De samenstelling van het gangbare voer wisselt steeds naar gelang de kosten van de grondstoffen. Dieren Jöp het veeteeltbedrijf aan de rand ‘"‘van Nederland leven honderden varkens en biggen onder dierwaar dige omstandigheden. Ze krijgen normale frisse lucht, normaal licht, pral. -bewegingsvrijheid, normaal drin- I "ken, stro en ruw voer. Dat zijn ook <de voorwaarden die „Rechten voor lal wat leeft” voor alle fok- en mest- -dieren stelt. Maar Geelen zegt, dat l 'hij, op zijn broer na, die eveneens zo’n bedrijf in Schandelo heeft, geen anderen weet, waar het net als bij hem toegaat. Juist in een tijd waarin honderden varkenshouders met gangbare stal- den (Geelen: „Bioschuur vind ik zo’n yrotnaam”) ten onder dreigen te (.gaan door een te grote veestapel, dalende binnenlandse consumptie 1 pp te hoge lasten, doemen nieuwe mogelijkheden op voor de Limbur- ger. Via „Rechten voor al wat leeft” levert hij éénderde van zijn 2500 jaarlijks gefokte varkens, dat niet Ialleen onder de vijf voorwaarden opgroeide, maar ook geen antibioti- ca in het lijf heeft en minder koper- sulfaat dan andere dieren. Alterna- ji tief varkensvlees, zoals „Rechten J voor al wat leeft” het vlees van de V dieren noemt, krijgt waarschijnlijk [spoedig een keurmerk van het Pro- maan' Aldus de eerste alinea van het deze week gepresenteerde boek De Grote Trek. De trek van vogels is een groot mysterie. Nog steeds. De natuurfilosoof Aristoteles hield zich 300 jaar voor de geboorte van Christus al bezig met die merkwaardige gewoonte van diverse vogelsoorten. Sindsdien is men iets meer over de trek te weten gekomen, maar het fijne ervan is nog steeds onbekend. Misschien is juist daarom „De Grote Trek” zo interessant. Zekerheden en gissingen wisselen elkaar af in dit zogenoemde naslagwerk. Systematisch wordt niet alleen de trek van vogels, maar ook van planten, vissen, insecten en zelfs van mensen leesbaar beschreven. Het is derhalve niet zomaar dat De Grote Trek als ondertitel „Het raadselachtige reizen van de natuur” heeft. Het boek, dat in diverse landen tegelijk uitkomt, is de weerslag van onderzoekingen van een internationaal team van deskundigen onder leiding van de Engelse zoöloog dr. Robin Baker 5,Een van de sensationeelste ontdekkingen van Baker is dat de mens ook over een Xmagnetisch gericht oriëntatievermogen beschikt, dat vergelijkbaar is met sommige ^diersoorten Niets dierlijks is de mens dus vreemd. Een schilderij aan de wand van zijn kantoor. In hemelsblauw staat een spaarvarken op een sokkel met in sierletters op het lichaam „Boer Geelen spaart het varken”. Een geschenk van de aktiegroep „Lekker Dier' waarvan leden regelmatig het vijftien hectare tellende bedrijf van ■varkenshouder Geelen in het Noordlimburgse buurtschap Schandelo bezoeken Want Geelen ligt goed in de markt bij „Lekker Dier” en de belangenvereniging „Rechten voor al wat leeft die zoekt naar alterna tieven voor de intensieve veehouderij. duktschap voor Vee en Vlees. Dat alternatieve vlees, waar volgens Geelen een grotere vraag naar komt, brengt hem vijftig cent per kilo geslacht gewicht meer op. „De consument moet iets meer betalen, maar dan wil ie niet belazerd wor den en terecht”, zegt de varkens houder. Een keurmerk kan garan deren dat het vlees afkomstig is van varkens, die onder de vijf voor waarden opgroeiden. e mens is dus ook een trekker. Wie had Sjdat gedacht? Iedereen vindt het pvanzelfsprekend dat we ons verplaatsen, E"niaar trekken, zoals vogels, dat is wat joinders. Volgens Robin Baker echter zijn in het reizen van de mens vrijwel alle trekpatronen terug te vinden die in het dierenrijk reeds werden aangetroffen. Alvorens verder te gaan, dient men eerst te weten wat trek is. Tot voor kort werd [vrijwel altijd onderscheid gemaakt tussen .trek en vormen van verplaatsing. Baker Jmeent dat verplaatsing en trek hetzelfde [zijn. (Een dier hoeft niet seizoensgewijs op pad te gaan of terug te komen om van trek te {mogen spreken. De boerenzwaluw, een trekvogel bij uitstek, broedt op het 'noordelijk halfrond en overwintert op het 'zuidelijk halfrond. Een jaarlijks I terugkerende kringloop. {Maar zet daar eens de zalm tegenover. De (zalm paait in de rivieren van Noord- ‘‘Amerika en Europa. In zijn jeugd laat i iieze vis zich meevoeren naar zee, waar hij het merendeel van zijn volwassen leven eten zal blijven zoeken. Wanneer ze zelf paairijp zijn, keren de zalmen voor hun voortplanting terug naar het zoete water. vaak naar hun eigen geboorterivier. Na het paaien sterven ze snel. ‘Trek is dus niet aan seizoenen gebonden. Aan afstand wel? Ook niet, zegt Baker. Hij wijst op het dierlijk plankton in zee. o

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 23