Zwartboek gynaecologie
5,
K
ZAT ER DAGS Bi JVOEGSEL
POLITIEK
I
L
ARP van. Abraham de geweldige verdwijnt
T/
i u
ij
I
te
pei
d(
door Henk Dam
Groen van Prinsterer
Een sterke man
Zeer bevlogen
Colijn
Hor
door Lisette Gottschalt
h
-t
Mannenbroeders, alias „de kleine luyden”. De clichés zijn door het
veelvuldige gebruik al even saai als nietszeggend geworden. Maar
wie zijn ze dan wél, de mannen van de Anti-Revolutionaire Partij?
Men kan niet beter doen dan dr. Abraham Kuyper (1837-1920) hier
het woord te geven. Kuyper, die een handvol al evenzeer tot cliché
uitgesleten bijnamen verwierf. Zoals: Abraham de Geweldige,
paus Abraham, de Sultan van de Kanaalstraat, onze calvinistische
Napoleon, de gereformeerde bisschop.
Als je dan als gereformeerde gelijkhebber, om
het eens onaardig te zeggen, je toch moet
aanpassen, dan is er wel wat weg te slikken. Een
van onze verslaggevers verdiepte zich in de
geschiedenis van de partij der „kleine luyden”.
Dat is binnen de ARP niet gemakkelijk verlopen.
Hevige conflicten, waarbij persoonlijke aanvallen
niet uit de weg werden gegaan, hebben in deze
partij de weg naar het CDA geplaveid. Dat is, als
men zich in de geschiedenis van de ARP, de
oudste politieke partij in ons land, verdiept, niet
zo verwonderlijk.
Vandaag wordt de laatste partijraad van de Anti-
Revolutionaire Partij gehouden, in het RAI-con-
grescentrum in Amsterdam. Over twee weken zal
het Christen-Democratisch Appel een feit moe
ten zijn. ARP, CHU en KVP zijn dan definitief de
jaren voorbereide fusie aangegaan.
Kwaad bloed
In
kla
OV(
fail
ap|
ala
Sai
in I
dal
aar
„Onze zaak is de zaak des Heren”, heeft de
stichter van de ARP, dr. Abraham Kuyper, ooit
eens gezegd. De mannenbroeders hebben nooit
uitgeblonken in bescheidenheid, en hebben
doorgaans geen twijfel aan hun gelijk gehad.
Dit zei Kuyper over zijn volgelingen: „Vrome, nijvere, knappe
handwerkslieden, die zich met de socialistische woelingen nooit
inlieten, voor ergerlijke uitspattingen zich meestal in acht namen,
en algemeen bekend staan als trouwe aanhangers van Oranje,
gehecht aan goede huiselijke zeden, een niet genoeg te
waarderen steun voor orde en tucht”.
mi
PW
IgMsj
=3 I
1
Afscheid van de
mannenbroeders
Een spotprent van Hahn
De Antirevolutionaire beweging
wortelt diep. De „revolutie’’
waartegen de partijnaam zo
duidelijk stelling neemt, is de
Franse van 1789. De echo van het
„Liberté, Egalité, Fraternité”
rolde ook vele tientallen jaren na
dato nog met kracht over het
koninkrijk aan het einde van de
Rijn.
Het waren vooral de lagere en
laagste middengroepen die
verontrust waren over de
modernistische geluiden die
overal in Europa te horen waren.
De kleine ambachtslieden en
winkeliers dus, de
binnenschippers en de vissers, de
kleine zakenlieden en
ambtenaren.
Deze mensen bleven doordrongen
van de oude opvattingen:
orthodox-hervormd voor wat
betreft het geloof, met een grote
hang naar de zekerheden en
paternalistische verhoudingen
van de oude
standenmaatschappij.
Al in de eerste decennia van de
negentiende eeuw traden de
mannen van het Réveil op.
Dichters als Bilderdijk, Van
Lennep en Da Costa zetten zich af
tegen wat zij noemden „de geest
der eeuw” en „de vloek der
revolutie”. Dat sloeg aan bij de
calvinistische broeders die de
chaos en de nieuwlichterij
vreesden.
Terwijl de boven hen geplaatsten
de kerkelijke leiders en andere
ambtsdragers onder invloed
van de heersende vrijzinnige en
liberale opvattingen kwamen te
staan, bepleitten zij de weg terug.
Zeker, de antirevolutionaire
Aan de andere kant: het was voor
het eerst sinds de 17e eeuw dat de
grote calvinistische middengroep
zich liet horen. Politiek was tot
dan toe een privilege van de
bourgeoisie en de adel. Ook de
antirevolutionairen aanvaardden
aanvankelijk graag de leiding van
vertegenwoordigers van de
sociaal hogere klasse. Niet voor
niets heette hun eerste
vertegenwoordiger in de Staten-
Generaal Groen van Prinsterer.
Groen van Prinsterer, de eenzame
voorpost aan het Binnenhof van
de verontruste kleine burgers in
het land. Vanaf 1848 had hij
zitting in het parlement,Avaar hij
nu eens zijn afkeer uitsprak
jegens de conservatieven, dan
weer jegens de andere politieke
richting van betekenis, de
liberalen.
Groen van Prinsterer, hoe
„bevlogen” een term die op
ARP’ers door de jaren heen van
toepassing is hij ook was, veel
contact met „hét volk” had hij
niet. De antirevolutionaire idealen
waren in de zestiger jaren van de
vorige eeuw dan ook op sterven na
dood toen Abraham Kuyper het
toneel betrad.
Kuyper was de stichter van de
Anti-Revolutionaire Partij.
Daarbij maakte hij handig
gebruik van de massale
volkswoede tegen een
wetsontwerp van de liberale
minister J. Kappeyne van de
Coppello dat het lager onderwijs
op een religieuze grondslag
onmogelijk maakte.
Kuyper kanaliseerde de woede
van de kleine luyden, die hun
kinderen niet naar een neutrale
beweging was een reactionaire
beweging.
De verhalen in het zwartboek zijn niet
de vrolijkste, vaak zijn ze zelfs angstaan
jagend. Voor het grootste deel zijn het
slechte ervaringen met bevallingen, steri
lisaties en abortussen. Ellendig natuur
lijk, omdat een slechte behandeling zeer
jaar in het Amsterdamse Vrouwenhuis
werd gehouden.
Het tribunaal en het zwartboek zijn een
vorm van protest zowel tegen de wijze
waarop vrouwen door gynaecologen wor
den behandeld als tegen het overheersen
van mannen in deze tak van de medische
wetenschap. Vroeger was, volgens de sa
menstelsters van het zwartboek, gynaeco
logie een vrouwenzaak en pas in de der
tiende eeuw met de opkomst van de medi
sche wetenschap is dit langzaam het ter
rein van mannen geworden.
Niet het type dus, dat er een 40-
urige werkweek op na houdt, deze
Kuyper, die men als „zeer
bevlogen” mag kenschetsen. Zo
bevlogen, zo overtuigd van de
rechtmatigheid van zijn politieke
wensen, en daarbij zo
onverzoenlijk, dat, wie niet vóór
hem was. slechts tegen hem kon
zijn.
Zelden werd iemand door zijn
vijanden zo gehaat als Abraham
En van hen: de gereformeerde
boerenzoon Hendrikus Colijn, die
ke complicatie is het toepassen van de
keizersnede, omdat een „natuurlijke” be
valling te veel gevaar voor moeder en kind
zou betekenen. Bij deze vrouw werd wel
een gewone bevalling gedaan en boven
staande was het resultaat. Daarbij is het
kind doof geboren. De zaak is destijds
voor het medisch tuchtcollege geweest en
aangezien het het woord van de arts was
die beweerde dat er geen „placenta prae-
via” was, tegen dat van de vrouw en de
bewijzen (foto’s) verdwenen waren, werd
de klacht ongegrond verklaard.
Tot slot zeggen de vrouwen in het zwart
boek dat het van het grootste belang is dat
vrouwen een eigen gezondheidszorg gaan
ontwikkelen: „Aan de kennis die mannen
hebben bedacht, zullen we maar voor een
klein deel iets hebben. We kunnen nieuwe
Ben van Kaam schrijft in „Parade
der mannenbroeders” over
Colijn: „Hij kon niet op iets
onmogelijks mikken en als geheel
wilde het volksdeel achter hem
dat ook niet meer. De bestaande
verhoudingen vond men goed en
zelfs van God gewild. Krachtige
gezagshandhaving tegenover
(rode) revolutionaire neigingen
achtte men gewenst. In het
communisme zag men het stelsel
van de antichrist. Een „sterke
man” sprak hen aan”.
geneeswijzen uitdokteren of hervinden,
die natuurlijker zijn en beter passen in de
processen die in ons lichaam plaatsvin
den. En laten we vooral zorgen dat die
kennis van ons allemaal wordt”.
En een sterke man was Colijn. In
1925 werd hij voor de eerste keer
minister-president, nadat hij al
eerder de ministerposten van
oorlog en financiën had beheerd.
Viel het kabinet dat Colijn in 1925
formeerde, al weer in de lente van
het jaar daarop, hij zou tot de
oorlog nog vier regeringen leiden.
De geschiedenis heeft niet
onverkort zach+zinnig over Colijn
geoordeeld. Hij is aangevallen op
zijn achterhaalde economische
theorieën: bezuinigen in de
crisistijd, de gulden hard houden.
Men heeft hem zelfs enige tijd van
fascistische sympathieën
verdacht.
Voor de mannenbroeders echter
deed ook na de oorlog de invloed
van Colijn, symbool bij uitstek,
zich gelden. In „Om de erfenis van
Colijn” schrijft Doeko Bosscher
onder meer:
„Colijns politieke erfenis was
een realiteit die loodzwaar kwam
te drukken op de partij die hem
als haar leider had vereerd. Ze
bestond uit een mentaliteit, een
wereldbeeld en specifieke notities
op het terrein van de sociaal-
economische, de koloniale en de
internationale politiek. De ARP
kon Colijn niet'verloochenen
zonder haar eigen karakter
geweld aan te doen. Zijn
langdurige premierschap was de
kroon geweest op het
emancipatiestreven van de
„kleine luyden” en alleen daarom
al namen de antirevolutionairen
de nagedachtenis van Colijn in
bescherming.”
En daarom kwam de ARP, die
regeringspartij par excellence, na
de oorlog in de oppositie terecht.
Dat was een zware klap voor de
mannenbroeders. Hadden zij in de
moeilijke crisisjaren niet het land
bestuurd? Waren zij in de oorlog
niet degenen geweest die het
verzet tegen de Duitse
overheerser gestalte hadden
gegeven?
Met name waar het het beleid
inzake Indonesië betrof stonden
de Antirevolutionairen echter na
de oorlog alleen. Colijns „Indië is
Dat laatste kan natuurlijk alles te maken
hebben met het feit dat gynaecologen
voor het merendeel mannen zijn.
Je ZO
burgc
Künn
beno
eenzi
vakat
droge
door
Kuyper. Zelden werd een politiek
leider zo bewierookt door zijn
volgelingen. Niet voor niets was
hij de man van de antithese: de
christenen stonden tegenover de
niet-christenen. „Onze zaak is de
zaak des Heren”, was zijn
uitgangspunt.
In de politiek, dat spel van geven
en nemen, houdt een dergelijke
rechtlijnigheid niet onbeperkt
stand. De periode dat Kuyper
minister-president was (van 1901
tot 1905) bracht de triomf die zijn
ondergang zou inluiden.
Vastgesteld moet worden, dat de
regering-Kuyper er niet zoveel
van bakte. Nu was het regeren van
het land ook drie eeuwen lang
voorbehouden geweest aan de
bourgeoisie. Kuyper, de voorman
van de kleine luyden, kon zich die
techniek niet een-twee-drie
meester maken.
Wat hij aan wetgevende arbeid
voor elkaar kreeg, is dan ook zeer
gering geweest. Zo hij in zijn
regeerperiode ergens naam mee
maakte, dan was het wel door de
„worgwetten” die stakingen zoals
die van de spoorwegen van 1903
voortaan onmogelijk moesten
maken.
Kuyper verloor de verkiezingen
van 1905, en het was helemaal met
hem gedaan toen in 1909 de
„lintjeskwestie” een rol speelde:
Kuyper had er in zijn
regeringsperiode voor gezorgd
dat de Amsterdammer J.
Lehmann een decoratie kreeg
omdat hij zo’n mooi bedrag in de
AR-partijkas had gestort. Dat
kwam uit, en het was met Kuypers
invloed gedaan.
Zo niet met de ARP: in 1909 startte
het kabinet-Van Heemskerk, dat
de antirevolutionairen opnieuw
volop de macht gaf. Een macht die
ze met tussenpozen weliswaar
vele tientallen jaren lang met
allure zouden uitoefenen. De ARP
heeft nu eenmaal
buitenproportioneel veel
bewindslieden voortgebracht.
Dat kon nu niet meer. De manier
waarop de ARP oppositie voerde,
zette veel kwaad bloed. Gestaag
zetelverlies in het parlement deed
de macht van de oudste partij van
het land ineenschrompelen. Het
werd tijd de hand in eigen boezem
te steken. In 1954 bracht een
reorganisatiecommissie onder
voorzitterschap van NCRV-
voorzitter Roosjen een rapport
uit.
De conclusie van dat rapport:
„Wat ontbrak was het elan om een
krachtig, doelbewust en
geestdriftwekkend offensief van
brede allure te ontplooien. Wij
namen een afwachtende houding
aan en bepaalden ons tot het
defensief. Wij moeten weer een
marsroute bepalen. Een
marsroute, die met name ook bij
de jeugd bezieling wekt”.
Stemmen die pleitten voor
samenwerking met de Christelijk
Historische Unie, wonnen aan
kracht. Partijvoorzitter Schouten
zei in 1954 dat „de belijders van de
naam van Christus gezamenlijk
een positieve taak hebben op
staatkundig terrein”.
Ben van Kaam, ARP-kenner bij
uitstek, meent dat rond 1960 het
CDA is verwekt. De ARP (een
partij met ook toen een duidelijke
linker- en rechtervleugel) stond
voor de keuze: samen werken met
de socialisten of met de
christelijke partijen. Het werden
de laatste, en het proces van
toenadering tussen de christen
democratische partijen, met alle
verschillen die er tussen hen
waren was niet meer tegen te
houden.
In de ARP is de weerstand tegen
een fusie met CHU en KVP altijd
het krachtigst geweest. Juist in
deze partij waren immers velen de
evangelisch-radicale politiek
toegedaan die men in een
centrumpartij als het CDA nu
eenmaal niet kan bedrijven.
De keuze voor het CDA is binnen
de Anti-Revolutionaire Partij dan
ook even moeilijk als pijnlijk
geweest. De oudste partij van het
land heeft zich niet dan met grote
moeite aangepast aan de eisen
zoals die door een zich
vernieuwende maatschappij zijn
geformuleerd. Wie de
geschiedenis van de
mannenbroeders kent, zal daar
meer dan begrip voor hebben...
(en in hun ogen dus heidense)
lagere school wilden sturen. Hij
schreef in 1878 het politieke
programma „Ons Program” dat
de grondslag vormde van de een
jaar later formeel gestichte ARP.
De ARP was daarmee de eerste
moderne politieke partij. Ze was
de eerste partij die er in het
parlement een fractie op na hield
(de anti-revolutionaire
Kamerclub). Ook het werk van
Kuyper. Maar Kuyper was meer
dan de grondlegger van een
politieke partij. Hij was een man
van bijna mythische afmetingen.
Jan en Annie Romein zetten in
hun „Erflaters van onze
beschaving” de resultaten van
Kuypers indrukwekkende
werkkracht en
doorzettingsvermogen op een
rijtje. Daarin beschrijven zij hem
als een man die „nog voor zijn
vijftigste levensjaar verstreken
was, een dagblad opgericht, een
partij gesticht, een universiteit
geschapen en een Kerk gebouwd
had.”
En verder: „Als de man wiens
kracht daarna, ondanks het
doorstaan van twee
zenuwcrisissen, nog zó
ongebroken was, dat toen pas zijn
nationaal-politieke loopbaan als
partijleider en kamerlid begon,
die van zijn vierenzestigste tot zijn
achtenzestigste nog ëerste
minister kon zijn en die
daarenboven nog een
tweehonderdtal geschriften heeft
nagelaten, waaronder één Ons
Program van 1300 en een ander
Antirevolutionaire Staatkunde
van zelfs 1400 bladzijden; als de
man die behalve als theoloog en
politicus ook nog als journalist
geschitterd heeft, waarvan men
zich gemakkelijk kan overtuigen
door de lectuur van zelfs maar
enkele der, naar schatting, 20.000
artikelen in de Heraut en De
Standaard, die uit zijn altijd
schrijvensrede pen gevloeid zijn.”
Als je
ontzie
„kwa<
getuij
vroeg
van. I
schre
lawaa
vallei
Van C
tuinli
kleur
surve
de inj
verbc
aange
is vee
gecla:
silene
Wie is
zijn v.
liquic
Costa
Forte
ondei
door
de (ni
revoli
Van
maar
voor
dorp
zat er
was t
een e
voor’
doorc
zever
de ha
in ied
ontbr
zijn ii
meta:
van u
verze
kope:
van h
Citro'
buidt
„Als vrouwen onder narcose zijn ge
bracht voor een operatie, moeten een paar
studenten haar inwendig onderzoeken. De
vrouwen zelf weten daar niets van! Ook
achteraf wordt ze niets verteld. Behalve
dat het schandelijk is, dat je zonder dat je
het weet voor onderwijs gebruikt wordt,
zullen studenten het zo ook nooit, leren.
Als je onder narcose bent, zijn al je spie
ren verslapt en gaat het veel gemakkelij
ker, dan dat je bij bewustzijn bent en kun
je ook niet aangeven wat wel en niet pijn
doet. Die ziekenhuizen, waarvan we in
ieder geval weten dat dit gebeurt: Heer
len, Radboudziekenhuis in Nijmegen, het
Slotervaartziekenhuis en het Wilhelmina-
gasthuis in Amsterdam en het Elisabeth-
ziekenhuis in Arnhem”.
Bovenstaand is een fragment uit het
onlangs verschenen „Zwartboek Gynae
cologische Praktijken”. Het zwartboek is
een verslag van het tribunaal over het
gynaecologisch handelen van huisartsen
en gynaecologen dat op 12 april van dit
de opvolger van Kuyper zou
worden als voorman van het AR-
volk. Beide mannen hadden een
zeer krachtige persoonlijkheid als
gemeenschappelijk kenmerk.
Beiden waren uitgerust met grote
stylistische en retorische gaven.
Maar er waren verschillen.
Kuyper was idealistischer, zo men
wil: romantischer. Bepaald
bezorgd toonde Abraham Kuyper
zich, toen Colijn in 1914 directeur
van de Bataafsche Petroleum
Maatschappij werd. „Hij leeft nu
zoo vlak bij Mammon, zodat ik wel
eens vrees, dat hij er zelf een tikje
van beet kan krijgen...”
Tekenend is wat Kuyper in 1915
over Colijn zei: „Zijn wil is
krachtig ontwikkeld. Alleen maar
zijn gemoedsleven is niet naar
evenredigheid ontwikkeld. Hij
leeft in anderer gevoel zich weinig
in”. Bezorgd maakte Kuyper zich
verder over Colijns houding
inzake Indië.
Had Kuyper al aan het eind van de
vorige eeuw het bepaald
visionaire inzicht gehad, dat het
volk van Indië op den duur zijn
terechte zelfstandigheid zou
wensen, Colijn beschouwde Indië
als een van Nederland’s
provincies. Onafhankelijkheid
van de Oost was voor hem
ondenkbaar.
Liever had Kuyper dan ook de
oud-gouverneur-generaal
Idenburg die in ieder geval een
zelfde ethische gezindheid had
als zijn opvolger gezien. Maar
Idenburg had een zwakke
gezondheid, en zo viel de keus dan
toch op Colijn.
De omstandigheden waaronder
Colijn als leider van het AR-volk
optrad, waren geheel anders dan
die onder Kuyper. Kuyper was
een voorman, een profeet. Hij
leidde de emancipatie van de
gereformeerde kleine luyden, hij
bezorgde hun aanzien en macht in
kerkelijk, maatschappelijk en
politiek opzicht.
Die emancipatie had zich
gedurende een aantal decennia
geconcentreerd rond de
schoolstrijd en die was, toen
Colijn het leiderspodium betrad,
vrijwel gewonnen. Colijns taak
was niet langer: vooruitgang,
maar: handhaven.
Tot slot nog het verhaal waarom het
tribunaal en dit zwartboek allemaal be
gonnen is: „Een vrouw was gesteriliseerd
en werd daarna toch weer zwanger. Ze
wist dat haar sterilisatie niet per ongeluk
was mislukt, maar dat dat kwam door een
experiment van de gynaecoloog en dat
andere vrouwen op dezelfde manier wa
ren gesteriliseerd. Toen de arts weigerde
deze vrouwen hierover in te lichten, dien
de ze hiervoor een aanklacht in bij het
Medisch Tuchtcollege. De zaak kwam in
januari voor, maar was niet openbaar. We
zijn er met honderd vrouwen heengegaan
om onze eis tot openbaarheid kracht bij te
zetten: sterilisatie is een zaak die vrouwen
aangaat. We werden de zaal uitgesla
gen en de aangeklaagde arts is zonder
meer vrijgesproken, omdat klaagster (on
der protest vertrokken) er niet was om
zijn leugens te weerleggen en de „recht
sprekende” heren doktoren de schriftelij
ke bewijsstukken naast zich neergelegd
hebben...”.
een provincie van ons land” vond
nergens meer aansluiting. Dit
isolement werd pas in 1952
doorbroken, toen twee
antirevolutionairen, J. Zijlstra en
J. Algera, tot het derde kabinet-
Drees toetraden.
Op dat moment was de positie van
de ARP wezenlijk van karakter
veranderd. Kuypers uitspraak:
„Onze zaak is de zaak des Heren”
had nog lange tijd in de AR-
gelederen min of meer
onbewust? opgeld gedaan. De
kleine minderheid van de ARP-
stemmers had tenslotte jarenlang
in het centrum van de culturele en
politieke macht haar bivak
opgeslagen.
ingrijpende gevolgen kan hebben voor je
verdere leven en gezondheid. Zoals het
verhaal van de vrouw die na de geboorte
van haar eerste kind 80 tot 100 procent
arbeidsongeschikt is geraakt: „Ik kan
mijn werk beeldhouwen niet meer
doen, heb iedere dag huishoudelijke hulp,
kan niet meer autorijden of fietsen. Ik kan
ook niet meer lopen, de oog-handcoördi-
natie is slecht, heb lever- en nierstoornis-
sen... Voor oktober 1975 was ik kernge
zond. Heb ik een ongeluk gehad of een
erge ziekte? Nee hoor: ik ben bevallen in
een ziekenhuis...”
Ik denk dat dat laatste „kennis moet van
ons allemaal worden” een goed streven is.
Want hoe meer vrouwen van de processen
die zich in hun lichaam afspelen, afweten,
hoe minder afhankelijk ze zullen zijn van
een mannelijke arts.
Maar ik vind het utopisch en vrij onzin
nig om gynaecologie uit „mannenhanden”
te halen. Ik geloof net zo min dat alle
vrouwelijke gynaecologen goed zouden
zijn, en alle mannelijke gynaecologen
slecht. De verhalen in het zwartboek illus
treren dat ook, al zijn de slechtste ervarin
gen wel met mannelijke gynaecologen.
Met c
een d
Nede
zoon
horlp
was 1
opvo
en ee
daarc
Pforz
zijn d
de Bi
horlc
hij k<
in Ve
naarr
open
„Ik h
jaar t
werk
inmic
donk
Helle
heel
Dat
ware
waar
kond
de et
bepa
en de
I juwe
1 van c
de Ei
Drie grote mannen uit het
ARP-kamp: (I) vanaf de sokkel
kijkt De Savornin Lohman naar
een spotprent van Abraham Kuy
per. Colijn (r) tijdens de eerste
radiotoespraak van een premier.
1
De vrouw bleek in de zevende maand
van haar zwangerschap een „placenta
praevia” te hebben. Dat houdt in dat de
placenta vóór in plaats van achter de
uitgang ligt. Gebruikelijk bij een dergelij-
x*<-