Nederland in den goeden ouden tijd en nu
I
i f
lp i
ZAT ER DAGS Bi JVOEGSEL
IN HET VOETSPOOR
I
iSi
If
20
Disco
er zeer vermoeid te 8 ure aan.
Franeker
door Hans Rombouts
Straaljagers
/c
k?
A
MM
In 1823 ondernamen Jacob van Lennep, de romanschrij
ver, en Dirk van Hogendorp, zoon van de bekende staats
man Gijsbert Karei, een reis door Nederland. Te voet, per
trekschuit of per diligence. Jacob van Lennep hield van
die tocht een dagboek bij, dat in opzet niet bestemd was
voor publikatie. Hij kon daarin dan ook soms stevig
uitpakken over toestanden op personen. Uit het reisver
slag, dat in 1942 voor het eerst in boekvorm werd uitgege
ven en waarvan nu een herdruk is verschenen, Komt ae
jonge Jacob van Lennep hij is dan 21 jaar tevoor
schijn als een vlotte, nu en dan arrogante, student-
schrijver. Het dagboek geeft een goede kijk op het leven in
de provincie in het begin van de negentiende eeuw.
Onze redacteur Hans Rombouts volgde Van Lennep en
Van Hogendorp een paar dagen in het spoor, dat in en
rond Franeker en Harlingen leidde. Hij sliep o.a. in hetzelf
de Heerenlogement nu De Hofstee geheten in
Harlingen. Dat er in 157 jaar veel is veranderd, moge
blijken uit het „vergelijkend” reisverslag. Al was het alleen
maar dat er geen trekschuiten en diligences meer zijn.
Voetenwerk nog wel natuurlijk.
Blaaskakerij
Vleermuizen
lis
I
k
Vlak voor Harlingen pakte ik het
boek „Nederland in den goeden
ouden tijd” en sloeg hoofdstuk 4
op. Het nareizen van Jacob van
Lennep 157 jaar later was
- begonnen. Ik had fysiek gezien
een goede, ik erken het, niet
eerlijke voorsprong, want Jacob
Z. van Lennep en Dirk van
Hogendorp waren om half vier al
opgestaan en over land en
F greppels van Bolsward naar
Harlingen getrokken. Zij kwamen
.mBmmm
SL .4
r
f OhG5
W
Reizen met Jacob van Lennep
>en
Het raadhuis van Harlingen (eene hooge ouderdom voorwaar).
7
:en
/YC
n
YC
v-
ge
VC
t
s
n
ie
Na koffie en bitter gedronken te
hebben, aten wij in ons logement
zeer goed. Langs een voor dat
gedeelte van Friesland zeer
afwisselenden, ja eenigszins
heuvelachtigen weg reden wij
met de oude burgemeester
Rodenhuis) naar de hofstede
Groot Lankum, die een vierde
uurs van Franeker afligt.
Behalve den Heer des huizes en
Het Heerenlogement gevonden
hebbende, bliezen wij er een
oogenblik uit en wandelden
daarop naar de groote kerk,
welke wij nog ledig vonden. Het
orgel speelde tot de komst van de
Predikant. Ds. Reynoldi deed
een fraai voorgebed, doch zijne
preek scheen mij miserabel.
Banken staan er nog wel op Groot
Lankum. Maar men zal er wel geen
dertig kopjes thee per man meer
drinken ’s avonds. Het buitengoed,
dat in 1823 zo’n 45 vierkante km
groot was (als men Amsterdamse
„morgens” aanhoudt), is nu de
lommerrijke plaats, waar een groot
deel van het Psychiatrisch
Ziekenhuis van Franeker is
gehuisvest. Waar de heer R., zoon
van de burgemeester en de eigenaar
van Groot Lankum, in Van Lenneps
tijd alleen genieter was van deze
Friese buitenplaats („hij bezit
onnoemelijk veel boerderijen, wei
en bouwlanden, een uitgebreid
kantoor en eenige lijnbanen”) trekt
nu de Franeker en Friese
gemeenschap profijt van dit mooie
plekje. Het psychiatrisch
ziekenhuis Groot Lankum is zeer
modern opgezet. Naast een
hoofdgebouw staan er diverse
paviljoenen, een dorp, en
boerenhuizen, waar patiënten
Van Lennep zou ook anno 1980
weinig goede woorden overgehad
hebben voor de toestand in
Harlingen, vermoed ik. Hij zou het
over de opbrekerijen hebben
gehad, over een leeggepompte
gracht, waar de vervallen
kademuren echter worden hersteld.
Harlingen is druk bezig om zich
weer mooi te maken. In de grachten
en havens mag men dan niet meer
de grote zeilschepen van weleer
aantreffen, er ligt nu toch een
aardige vloot aan zeiljachten en
vaak zeer zelfstandig levend
wonen. Het fraaie parkgebied is
voor iedereen toegankelijk. Waar
eertijds Rodenhuis met zijn
vrienden wandelden, ziet men nu
patiënten, personeel en burgers van
Franeker genieten van de
omgeving. Een vijverpartij en
hoofse pauwen doen nog denken
aan de luxe, die er indertijd heerste
voor een zeer klein publiek. De
linden-oprij.iaan is er nog wel, maar
verjongd. Er staan tussendoor nog
wel bomen, die neergekeken
moeten hebben op de jonge Van
Lennep, die zich nu niet bepaald
charmant uitliet over zijn
gastvrouw. Zoals hij, de
Amsterdamse patriciërszoon, ook
niet zo’n hoge muts op had van de
Friezen. Instemming kan ik
betuigen met Van Lennep, dat de
bedden in het Harlingse
Heerenlogement (nu Hofstee) zeer
goed zijn. Aardig was dat ik me kon
afdrogen met een handdoek met het
inschrift Heerenlogement.
Na de stad (Harlingen)
doorwandeld te hebben, welke
alle teekenen van verval draagt
en in wier heerlijke grachten en
haven men in plaats van al de
soorten schepen, die er tevoren in
lagen, slechts beurtschepen en
half gesloopte vaartuigen ziet,
gingen wij de wallen rond. Wij
haalden de oude heer Rodenhuis
af, die ons het raadhuis toonde
en ons verhaalde dat hetzelve
niet nieuw was, zooals wij
dachten, maar reeds veertig
jaren gestaan had eene hooge
ouderdom voorwaart). In dat
gebouw was letterlijk niets te
beschouwen. Met de schuit
gingen wij naar Franeker.
vissersschepen. Om niet te praten
van de grotere boten, die in de
buitenhaven aanmeren. De jonge
Van Lennep en diens makker Van
Hogendorp zouden zich bij de
protestdemonstraties van de
eilandbewoners over hun
veerdienst met afgrijzen hebben
afgewend, aanhangers als ze waren
van de strenge Bilderdijk.
En het raadhuis. Het prijkt nu als
een sieraad in Harlingen. Maar het
is dan ook nu bijna tweehonderd
jaar oud (eene hooge ouderdom
voorwaar, maar nu niet snèerend).
De Hogeschool is weg; er is een
andere gevel.
As men nu Franeker binnenkomt is
er geen pannebakkerij meer te zien.
Hoogleraren kon ik met een bezoek
vereren noch koffie en madera
armer maken, doodeenvoudig,
omdat er geen hogeschool en geen
Rijksathenaeum meer zijn in het
oude Friese universitaire bolwerk.
Bij keizerlijk decreet (van
Napoleon) immers was in 1811 de
Franeker Academie, de hogeschool,
opgeheven. Na de val van Napoleon
werd in 1815 een Rijks Athenaeum
gesticht, waar tevoren de academie
gebloeid had, hoofdzakelijk voor
het afleveren van theologen,
rechtsgeleerden en medici.
De fraaie plaats met galerijen heb
ik achter een grote gevel aan de
Academiestraat gezocht. Er is
Je moet het maar aan de leeftijd
van Van Lennep toeschrijven, maar
wat een blaaskakerij eigenlijk. Nu
nog in 1980 staat iedereen, die
het Planetarium van Eise Eisinga
bezoekt, verstomd over de
kwaliteiten en het vakmanschap
van de Fries, die met slechts een
uiterst schamele opleiding toch
kans zag een planetarium te maken,
dat exact (en dat had Van Lennep
goed gezien) de juiste natuurlijke
stand van zon, maan, sterren en
planeten weergeeft. De vriendelijke
gids Terpstra, die volgend jaar zijn
veertigjarig medewerkerschap aan
het museum viert (het museum
bestaat dan 200 jaar) kan er van
meepraten. Hij trekt regelmatig de
gewichten op, die het Franeker
„universum” aan het werk houdt.
Hij heeft één keer in die periode het
Saturnus-bolletje in het plafond
van de eenvoudige wolkammer
rond zien gaan. Dat duurt nl. 29 V2
jaar. De grote grap van de heer
Terpstra is natuurlijk de
opmerking, dat het maar gelukkig
is dat Eisinga niet nu leefde, omdat
zijn huis (zijn plafond, waarin hij
het planetarium heeft uitgezaagd
dank aan zijn vrouw Pietje dan
wegens het ontdekken van nieuwe
verafgelegen planeten minstens 25
Waar vroeger de schiere monniken
hun brevier baden, klonk nu
discomuziek uit een portable.
Patiënten en begeleiders zaten
ontspannen onder de hanebalken.
Op een deur prijkte weer goed
dat Van Lennep dat niet
meegemaakt heeft een papier
met de tekst: „Inspraak zonder
inzicht, Uitspraak zonder uitzicht”.
Een tafeltennistafel stond
opgeklapt in de buurt van een
gebrandschilderd raam,
aangeboden door het psychiatrisch
ziekenhuis in Bennebroek
(Vogelenzang), waarvan de
patiënten tijdens de oorlogsjaren
huisvesting in Franeker was
verleend.
De afzichtelijke portretten,
waarover jonge Jacob het heeft,
trof ik enkele uren later aan in de
„senaatskamer” van het museum ’t
Coopmanshüs. Daar hangen ze als
haringen in een ton opgetast. De
meeste zijn inderdaad geen
schoonheden.
Wat overigens dat hotel het
Heerenlogement betreft. Dat heeft
in Franeker nog lang bekendheid
gehad onder de naam De Valk.
Maar het bier en vooral de
beerenburger hebben plaats
moeten maken voor munten en
bankgiro’s. Op de gevel van het in
1973 geheel gerestaureerde pand
prijkt nu de naam van de Friesland
Bank. En daar kon ik dus de nacht
in Franeker niet doorbrengen.
echter praktisch niets meer over
van het oude klooster der grijze
monniken, dat later de Franeker
Academie werd. Slechts een stuk
kloostergang van de Kruisheren
met zijn zware eiken balken is nog
over. Het gebouw is of afgebroken
of vertimmerd ten dienste van het
Franeker Psychiatrisch
Ziekenhuis.
Eenige grachten verder, traden
wij de eenvoudige woning van
den wolkammer Eise Eisinga in.
Deze kwam met een schortkleed
voor en leidde ons in een klein
kamertje, waar wij boven ons
hoofd het gansche
planetenstelsel zagen. Alle
planeten hier afgebeeld bewegen
zich werkelijk als in de natuur.
Dit alles wordt door een slinger
in werking gebracht. De raderen
en pennen zijn slechts van hout
en beslaan geen meer plaats dan
het plafond boven het kamertje
tegen l'/z voet hoogte. De maker
toonde mij alles als was hij in
een kermisspel, zonder dat hij er
iets van scheen af te weten.
Jammer dat dit kunstgewrocht
niet te verplaatsen is en met het
huis vergaan moet.
De brug is weg, maar de steen is er
nog. Jammer genoeg konden we
geen rectoraatsoverdracht aan de
Academie meer meemaken, zoals
Van Lennep die beschrijft, waarbij
hij o.m. spreekt over een gehuurde
pedel, een armzalig en krassend
orkest benevens vier dames,
voorstellende de schoone sekse van
Franeker. Kortom, Jacob had niet
zo’n hoge academische muts van
dat Franeker evenement op. Hij
moest trouwens een dag lichamelijk
op verhaal komen in het Friese
stadje, omdat hij zware pijn had
aan de bovenhiel. Om die hiel ging
een stijfselpap heen. Ik heb daar
godzijdank geen last van gehad. Ik
heb dan ook aanmerkelijk minder
gelopen dan het negentiende-
eeuwse tweetal. Ik zag overigens
wel meer dan vier dames, die de
schone sekse van Franeker zouden
kunnen vertegenwoordigen.
Op weg naar Berlicum stonden er
in Van Lenneps dagen geen
opvallende staketsels zoals een
hulpzenderantenne bij Ried of
veevoercontainers. De bosschage
rond Berlicum is gemillimeterd.
Maar de koepelkerk staat er,
fraaier dan ooit, want zij is net
gerestaureerd voor drie miljoen
gulden, tweehonderd jaar nadat de
kerk in de koepelversie was
gebouwd. De^dominee van de
Hervormde gemeente in Berlicum,
Ik moet toegeven minder matineus
uit Franeker te zijn vertrokken. De
klei in september 1980 was
enigszins rul: niet vet maar ook niet
hard, het was wel fris. Dat
ondervonden de organisatoren van
de Boomsma-kaatspartij in
Dongjum, die maar weinig
toeschouwers kregen naast het
bewuste kerkje, waar zo
verzekerde mij een Friese kijker
het graf van Goslinga nog steeds te
vinden is. Spinnewebben aan de
deur deden mij vermoeden, dat het-
kerkje nu minder gebruikt wordt
dan toen.
keer zo groot had moeten zijn.
De vrees van Jacob van Lennep, dat
het kunstgewrocht de doem had te
moeten verdwijnen, is dus gelukkig
niet bewaarheid.
’s Morgens te vier ure opgestaan
zijnde verlieten wij Franeker te
vijf ure. Daar hetfrisch geregend
had was de klei weeker en
gemakkelijk voor den
voetganger. Te Donjum is in de
kerk het graf te zien van zekeren
Goslinga. Te half acht kwamen
wij aan in het heerlijk dorp
Berlicum, hetwelk door de
menigte van huizen, door zijn
fraaie koepelkerk en door de
aangename boschaadjen die het
omringen zich boven alle andere
Friesche dorpen werkelijk
onderscheidt.
De wallen rondgewandeld zijnde
genaakten wij de brug, waar de
vroome graaf Joan Mauritz in
het water viel met zijn gevolg.
Eene steen in een aanlendend
huis gemetseld vertoont de
gebeurtenis.
Gastvrije Friezen in Minnertsga,
die me op de koffie vroegen, toen ik
ze van mijn Van Lennep-reis
vertelde, bevestigden, dat wat
Jacob indertijd meldde, nog steeds
geldt. De mensen uit het
Bildterland zijn minder stug en
spreken ook geen echt Fries.
Door mijn naspeuringen kwam ik
noch toe aan pannekoeken noch
aan een Bokma in het café (wellicht
de herberg) schuin tegenover de
kerk. De koster van die kerk liet
weten, dat Willem van Haren er nog
steeds zijn laatste rustplaats in
heeft.
De vergezichten en belommeringen
rond Stiens zijn inmiddels danig
verkleind. De dorpen verliezen door
nieuwbouw veel aan karakter. En
dat Leeuwarden zich nu ook zo
bevallig voordoet, vanuit Stiens?
Aan die kant van de stad ligt de
vliegbasis Leeuwarden. De
luchtmacht produceert in onze
eeuw andere geluiden dan Van
Lennep opving uit de kelen van de
schapen, die tegen de bastioen
weidden. Trekschuit, diligence, ze
zijn vervangen door gierende
straaljagers. Anno Domino 1980.
Als Van Lennep de hedendaagse
prijzen voor boerderijen (ruim
boven de miljoen gulden) en koeien
(tussen de vier- en vijfduizend
gulden per stuk) zou horen, zou hij
helemaal ach en wee geklaagd
hebben over de verdorvenheid der
boeren en makelaars.
die 600 zielen telt, was zo vriendelijk
me rond te leiden in deze bijzondere
kerk, die mede tot stand kwam door
de Grietman van Menaldumadeel,
de hoogwelgeboren heer jonkheer
George Frederik Baron thoe
Swartzenberg en Hohenlandsberg.
Deze jonkheer was er trots op
slaven in dienst te hebben. Hij had
dan ook in hout gebeitelde
slavenbeeldjes op zijn kerkbank
staan. Ze'zijn nu nog te zien. Een
aardige bijzonderheid waarover
Van Lennep niet repte: in deze kerk
is in de gewelven een kraamkamer
van vleermuizen uit de Limburgse
Pietersberg. Elke zomer komen de
vrouwtjes naar dit huis des Heren
om er hun jongen te werpen. De
mannetjesdieren mogen dan de
kerk niet in van de vrouwelijke
vleermuizen.
Over Vrouwenbuurt wandelden
wij naar Stijns. Van Stijns naar
Leeuwarden is de weg vrij recht
en levert de aangenaamste
gezichten op naar kleine
buitenplaatsen en belommerde
dorpen. Van deze zijde
naderende deed zich
Leeuwarden zeer bevallig aan
ons voor. Over een ver
vooruitsteekende, wel begroeide
bastioen, zagen wij de
stadswallen, met fraaie iepen
beplant.
if-
ele
de
t
1
Van Berlicum trokken wij.
noordwaarts het Bildterland in,
dat eene oude kolonie van
Noordhollanders is. De inwoners
hebben hun oude tongval
behouden, spreken het
boerenfriesch niet en zijn minder
stug als de overige Friezen. Te
St. Anna Parochie, rusteden wij
en zagen eene begrafenis de
herberg voorbij op het kerkhof
gaan. Wij aten pannekoeken en
bezichtigden de kerk, waar wij
het graf van zekeren Willem van
Haren, vader of grootvader van
de beruchte gebroeders vonden.
De meeste boerderijen zijn in het
Bildterland zes d achtduizend
guldens waard: echter zijn er
van veel hooger prijs, welke in
1818 en 1819 tot f 100.000 golden.
n
f
35
is
'4
zijne vrouw welke zeer lelijk en
klein is) vonden wij er een
Hamburger en een
Gelderschman, zijne klerken, een
Fransch zeekapitein en twee
kinderen des huizes. De plaats
welke zes morgen groot is (iets
dat in die omstreken veel
betekent) bestaat uit eenige
rechte lindelanen, door kleine
Engelsche tuintjes verwisseld,
eene schoone bloemkweekerij
broeierij en moestuin. De rijweg
loopt voorbij de plaats: hij moet
door de belendende
grondeigenaars onderhouden
worden. Men wil in Friesland
nog van geene straatwegen
hooren.
Na de wandeling plaatsten wij
ons allen op een langen
halfronden bank tegenover het
huis staand, en dronken van half
vijf tot half negen een dertigtal
kopjes thee, waarna wij binnen
gingen en tot half tien Rooden-
en Rhijnwijn gebruikten,
boterhammen met rookvleesch,
allerhande lekkers en bovenal
gespouwen koek met boter en
kaas, een zonderling eten. Wij
keerden in het rijtuig van den
heer des huizes de zoon van de
oud-burgemeester) terug (naar
Harlingen).
De gevelsteen van Johan Maurlts In
Franeker. nog steeds te zien
Bij Franeker, aan de vaart,
zagen wij vele pannebakkerijen.
Wij begonnen met den
hoogleeraar Philipse, een
academievriend van Van
Hogendorp te bezoeken en
dronken bij hem koffi en madera.
waarna wij hem naar het
Heerenlogement vergezelden en
zijne gasten aan tafel waren.
Onze vierde man was een
ontfanger, die met de gewoone
Friesche rondheid alle
Hollanders domkoppen noemde.
Na den eten bracht Philipse ons
naar de academie. Over eene
fraaie plaats met galerijen
omringd traden wij de groote
gehoorzaal in, vervolgens
rechtuitgaande in de
senaatskamer, waar wij onder
vele afzichtelijke portretten een
of twee dragelijke, onder die dat
van Cannegieter aantroffen.
Wij dronken een dertigtal kopjes
thee..
De groote kerk van Harlingen was
geen vraagpunt. De toren prijkt nog
f even zichtbaar boven het
havenstadje als vroeger. Het
kerkgebouw heeft de eeuwen
f getrotseerd. Ds. Reynoldi uiteraard
niet. Zijn plaats op de kansel is
F ingenomen door een theologisch
duo: ds. Tj. Sijtsema en ds. M. de
Heer. Hoe zij preken miserabel of
E niet kon ik niet nagaan, want er
was die dag geen dienst. Het Hinsz-
orgel zal nog hetzelfde klinken.
Daar worden zelfs aparte concerten
op gegeven.
Op zoek naar het Heerenlogement.
I Zou het er nog wel zijn? Ik had een
- goede start. Op een hoekpui prijkte 1
een forse pijl met opschrift „Hotel
Hofstee vh Heerenlogement”. Op
naar het Franekereind, waar een
I rustig grachtje het hotel
I weerspiegelde. De eigenares van De
I Hofstee keek niet vreemd op van
r mijn vraag of dit wellicht het oude
Heerenlogement was. Ze had jaren
geleden nog iemand gehad, die over
E Van Lennep begon. Het klopte. Als
zuiderlinge in het typisch Friese
stadje had zij de directie over het
hotel, dat sedert 1969 Hofstee heet,
I omdat „logement zo’n nare bijklank
had, maar tegenwoordig vragen de
mensen weer, waarom noem je het
I. niet weer Heerenlogement”Later
op deze avond van die dag zou ik in
I hetzelfde hotel slapen als Van
Lennep en zijn vriend in 1823, zij
t het dat mijn bed stond op de plaats
j waar lang in een fabriekje
pepermunten werden gedraaid (dat
pand werd bij het hotel getrokken).
„Nederland in den goeden ouden tijd”,
door Jacob van Lennep en Dirk van
Hogendorp. Uitg. Fibula-Van Dishoeck,
prijs 29,50.
Vroeger de oprijlaan van het buiten Groot Lankum. nu van een psychiatrisch ziekenhuis
-A