LETTERKAST ZAT EBDAGS BIJVOEGSEL I Letterkast I k w Je c Bi Peter de Jong Peter Andriesse Hoewel ik erop was voorbereid, deed het schelle gerinkel van de bel me toch op schrikken. De wereld scheen er door te veranderen, de schriften werden dichtge- Het Vliegenbos was nog ver weg en ik was te uitgeput om het rennen vol te houden. Er was niet meer te ontkomen aan de jongens die me juichend begonnen in te sluiten. Jopie kwam achteraan, want hij liep niet zo hard als de kleinere jongens. Het was ge daan met me en er restte me niets anders dan me neer te leggen bij de onvermijdelijke martelingen. Middenop het voetbalveld bleef ik stilstaan. vermoedelijk wisten, als ze al eens een mis sieblaadje hadden opengeslagen. Iedere keer als het spannend werd, ver school de schrijver zich achter zijn heer. Wat kan een priester er nog aan doen, als die het zelf allemaal in zijn goedheid en wijsheid zo heeft uitgevonden. Misschien was het ge makkelijker geweest, als hij iets anders, mogelijk iets zindelijkers had bedacht, maar door het de bovennatuur in te schuiven kon je met zulk gedoe de eeuwige zaligheid toch maar mooi verwerven zonder erop te hoeven wijzen, dat er ook gewone zaligheid bestond. Tot zover is er niets nieuws onder de zon. Het is uitentreure bekend, becommentari- seerd en meestal ook verlaten, al zie je bijvoorbeeld bij Jehova’s Getuigen („Maak je jeugd tot een succes”,, uitgegeven in 1976) overduidelijk een aantal soortgelijke ele menten. De hele psychische rimram wordt door sex getekend, puur freudiaans, maar hier niet als verklaring voor in de geest aanwezi ge deformaties; de schrijver herleidt het slechts tot zonde en bêderf. De duivel waart rond als een briesende leeuw en laat hier een peuter met zijn plassertje spelen, daar een jongen de hand in eigen broekzak steken, of doet meisjes drukkend of schuivend leunen tegen tafels/ en stoelen. rnstiger zijn de door zulke boekjes heen Bi gewevën insinuaties, tendentieuze ver- halen en vaak stupide opmerkingen in zake de maatschappelijke onderlaag, het verschil jongen-meisje of de emotioneel enigszins verwarde medemens. Onze pater bedrijft psychologie en sociologie met een pompa, alsof hij er kaas van heeft gegeten. Dat je voorzichting moet zijn met het aan jongeren verstrekken van sterke koffie en Ouders moeten met zachtheid, maar reso luut en krachtig zulke aanvallen op de zedig heid pareren en de aandacht verleggen naar rijkere gebieden als de kerkelijke jeugdbe weging of lekker buiten spelen. Dan gaat het vanzelf over. Een tik op de billen kan ook heel heilzaam werken, behalve als blijkt dat een kind zoiets juist erg lekker vindt. Al heel jong moeten ze hun kinderen leren zich te wassen, ook „daar”, maar wel heel vlug. Als het „daar” niet rein is, gaat het jeuken, willen ze krabben en wis en waarachtig worden ze dan belaagd door bekoringen, precies zoals wanneer ze in bed stoeien of als een meisje te geprononceerd gekleed gaat. Verslaving groeit en bloeit als de kinderen het oog kunnen laten vallen op de uit niet kerkelijke kringen neerdalende stroom ero tische prenten en vieze boekjes; dit schreeuwt om imitatie en naaperij. Ouders die niet af en toe de privéspulletjés van hun nazaten doorsnuffelen kennen hun plicht niet. Meisjes gaan vaak ziekelijk met elkaar om en ook merk je, dat, als een priester hen onderhoudt over de zedelijkheid, ze zich soms hysterisch gedragen. Als hun „senti mentele aanhankelijkheid” niet wordt be antwoord, zijn ze in staat zoveel roddel en kwade spraak rond te strooien, dat zo’n eerwaarde licht zijn goede naam te grabbel ziet gaan. En wat te denken van werkende jongeren? In hun kwalijke milieu lopen die gerede kans om zulke vuile, gemene praatjes te horen, dat revalidatie praktisch onmoge lijk wordt. Daarvoor moeten ze worden be hoed door fijne klaarheid en zinvolle preek. „Genade?” zei Jopie weer gebiedend, en hoewel het spierballenrollen vreselijk pijn deed, was ik vastbesloten nooit om genade te vragen. Die koppigheid had Jopie waarschijnlijk niet verwacht en hij bleef een ogenblik stil bovenop mij zitten met zijn knieën óp mijn spierballen. Vanuit mijn positie kon ik pre cies in één van de wijde pijpen van zijn korte broek kijken. „Ik kan oew klot’n zeen!”, riep ik. |B/ïisschien liep ik toch te haastig of te tl schichtig naar de uitgang van het -L’-®-schoolplein, want daar hoorde ik de gehate stem van Jopie al schreeuwen: „Jong’s, doar hèj’em, die slome slapdarm”. Ik zette het op een rennen, maar achter mij hoorde ik het gejoel van een groep jongens en het gekletter van hun klompen op de straatkeien. „Griept’um, griept’um”, brulde Jopie. Ter hoogte van het voetbalveld, dat naast het schoolgebouw lag, raakte ik buiten adem en ik voelde ze al trekken aan mijn kleren. Als ik het voetbalveld dwars overstak, zou ik eerder bij het Vliegenbos zijn, waar ik ze misschien kwijt zou raken in het doolhof van smalle paadjes. Mijn hart bonkte in mijn keel en nog harder lopen kon ik niet, terwijl de bloeddorstige meute me halverwe ge het voetbalveld begon in te halen en te omsingelen. Ik trapte mijn klompen uit en kreeg weer een kleine voorsprong, omdat de jongens zich er met krijgsgehuil op wierpen en er mee gingen voetballen. uiten reed een boer op een fiets voorbij het schoolplein. Traag trapte hij voort, één hand aan het stuur en de andere hield een hooivork vast die tegen zijn schou der rustte; op de scherpe punten van de vork waren aardappels gestoken. De september- zon deed het staal van de hooivork blinken. Het was benauwd en stil in het klaslokaal, alle hoofden waren over de rekenschriften gebogen, en voor de klas zat de juffrouw onze taalschriften na te kijken. Ik richtte mijn blik weer op de moeilijke staartdeling in mijn schrift, maar ik begreep er niets van. De boer die buiten in de zon voorbijreed, zou zijn leven lang nooit meer staartdelingen hoeven te maken. Wat heerlijk om volwas sen en altijd vrij te zijn. Ieder ogenblik kon de schoolbel gaan, en dan was ik ook vrij, als ik me tenminste snel en onopvallend van het schoolplein kon ver wijderen. Wanneer ik eenmaal thuis was, had ik geen gevaar meer te duchten. Topie gaf me een paar stompen op mijn I borst en ik stompte terug zonder hem te 0 raken. Hij danste om me heen alsof hij met goed wist hoe me aan te pakken en de „Genade, zeg dan genade!”, zei Jopie ter gend, en hij verhevigde het spierballen rollen. „Nooit!”, bracht ik uit. „Ik zal nooit genade vrag’n”. Ik kreeg een stomp in mijn gezicht. „Zo een kind er bij tussenpozen opvallend bleek uitziet, met bewolkte ogen, en kringen daaronder en dom melancholisch kijkt, sterk aan geheugen verliest, bijzonder ver strooid is, ongewoon sóhrikkerig en schuw is, wreder en harder van gemoed wordt en zich graag helemaal afzondert”, gaat het finaal bergaf met hem en is hij hoogstwaar schijnlijk al verslaafd aan ongelooflijk genot. jongens rondom ons trapten en sloegen naar mij. Plotseling stormde Jopie, met zijn grote kop met stekelig blond haar naar voren, op me af en stootte die zo hard ip mijn maag dat ik een paar tellen geen adem kon krijgen. Ge lijktijdig voelde ik tientallen stompen op mijn rug, mijn hoofd en in mijn zij. Het zag rood voor mijn ogen en ik probeerde met alle kracht die ik had Jopie’s armen vast te houden. Er volgde een wórsteling, maar Jopie maakte zich van mij los en wierp me op de grond en liet zich meteen bovenop me vallen. Zijn lichaam drukte zwaar op me. Ik duwde mijn gezicht in het gras en bescherm de het met één arm, zodat de vuisten alleen de achterkant van mijn hoofd raakten. Jopie ging op mijn borst zitten en duwde mijn armen achterwaarts tegen de grond. Zijn roodaangelopen kop was dicht bij mijn ge zicht, en toen hij zijn knieën op de spierbal len van mijn boyenarmen duwde, vielen er druppels speeksel vlak bij mijn mond. „Noe gójie genade zegg’n, slapjanus”, hijgde hij en hij liet mijn spierballen onder zijn harde knieën rollen zodat ik het uit schreeuwde van pijn. De jongens om ons heen juichten en riepen Jopie aanmoedigin gen toe. Ze schopten tegen mijn voeten en mijn hoofd. hetere kruiden, is alleen nog maar lachwek kend. Maar als hij stelt, dat dit veel te prikkelend inwerkt op de zenuwen, beweegt hij zich op gevaarlijker terrein. |Xie opmerking deed Jopie’s greep even verslappen, en door al mijn spier- kracht te gebruiken, kon ik hem van me afgooien, overeind krabbelen en op han den en voeten tussen de benen van de jon gens om ons heen uit de kring ontsnappen. Voordat ze opnieuw de achtervolging kon den inzetten, was ik al èen eind van hen vandaan gerend in de richting van het Vlie genbos. Ik kende dit kleine bos middenin het dorp goed, omdat ik er vaak urenlang alleen rondzwierf om bramen of krenten te plukken. Ik vluchtte het bos in en voordat ze me konden inhalen, was ik al een bijna onzicht baar zijpaadje ingedoken en liet me einde lijk met een suizend hoofd in een ondiepe greppel vallen, die aan het oog onttrokken werd door hoge varens. Het kostte me moei te mijn piepende ademhaling te beheersen, zodat ze me niet zouden horen! Er klonk nog geroep en gestamp van klompen op de bos paden, maar dat stierf langzaam weg naar de andere kant van het bos. Pas nadat ik een hele tijd niets meer ge hoord had, ging ik overeind zitten en veegde het zweet van mijn gezicht met de mouw van mijn hemd. Er zat een beetje bloed aan en er waren een paar knopen afgetrokken. Mijn klompen moesten nog op het voetbalveld liggen. Maar in ieder geval was ik ontsnapt aan die stomme boerenhufters. Eindelijk was ik vrij, en later, als ik altijd vrij zou zijn, dan dan, ik zou ze klapt, iedereen begon te schreeuwen en te lachen en er was een geraas van klompen over de houten vloer, terwijl de juffrouw de opdringende leerlingen toeriep dat ze hun schriften netjes op de hoek van haar tafel op een stapeltje moesten leggen. Ik had gehoopt als één van de eersten de klas te kunnen verlaten, maar Jopie Hiet- brink, de naar pis stinkende jongen die achter mij zat, had een trap gegeven tegen mijn klompen die naast de bank stonden, zoals het hoorde, en ik kroop op mijn knieën tussen de banken om ze te pakken te krijgen. Telkens als ik er bijna eentje had, schopte een jongen hem weer buiten mijn bereik. Toen ik ze eindelijk aanhad, en ik mijn schrift op het stapeltje had gelegd, stond de hele klas al bij de deur te dringen, zodat ik niets anders kon doen dan me te mengen tussen de duwende en stompende jongens en meisjes. Tenslotte werd ik als vanzelf de gang op geperst en kon ik langs de muur tegenover de kapstokken naar de uitgang rennen. Het schoolplein was al volgestroomd en er klonk een angstwekkend gejuich en gejoel. Onder een groepje bomen waren al groepjes jongens bezig met knikkeren, en tot mijn ^opluchting zag ik dat Jopie, zoon van de n Rome waren in rood en paars gestoken gezalfden vergaderd rond hun in het wit opererende leider. Er moest nodig weer eens worden bijgepraat over de zin van het huwelijk en gezin. Visies varieerden onbe grensd, maar de uitkomst van het beraad was voorspelbaar. Met de vraag of er dan niets meer heilig is, wordt teruggegrepen naar een belegen en stagnerende tijd. Waar nu vrijuit gesproken wordt over lijf en lid, en een predikant van de preekstoel roept dat voor de maagdelijkheid van Maria nog wel een gaatje is te vinden, werd één generatie her slechts verdoezeld en verdon keremaand. De kerkse jeugd moest het stel len met wat fantasieën, een van de straat geraapte opmerking, misschien een keer een helrijpe ervaring, die ook weer te biechten was, en na de boterbrief het al dan niet geslaagde knutselwerk. Buiten de kerken om was het nodige al in beweging en ondanks de geringe communi catie kwam dat ook de gelovigen wel ter ore. Doodsbang voor de verdoemenis, die dat teweeg moest brengen, schrokken de geeste lijke leidslieden wakker en ze publiceerden allerhande brochures tegen de duivelse nieuwlichterijen. Bijvoorbeeld pater Pa- schasius; hij eigende zich als priester, „krachtens uiterlijke en innerlijke bescha ving en gezien de heilige roeping om voor de zielen te zorgen”, het recht toe de kerkelijke kudde dwingend voor te houden, dat zwij gen de zuiverheid meer bedreigde dan spre ken. Hij schreef „Voorzichting Spreken, Sterk Leiden”, in welke titel dus al tot uiting komt, dat tijdens de voorlichting als bij een medicijn moest worden gedoseerd. De kerkelijke censuur had er onvoldoende moeite mee, want het kreeg het nihil obstat en imprimatur, de twee aanduidingen van die instanties, die geloof en zeden in het vizier hielden. In welke kinderlijke groeifase ook, steeds mocht een tipje van de sluier worden opge licht. Een kind zou daarmee allang tevreden zijn, vooral als je erbij vermeldde, dat ver der spitten naar de waarheid vissen was in uiterst troebel wgter. Kern van ’s paters betoog is, dat seksuele gevoelens moesten worden afgeremd en ero tische prikkels tot een minimum beperkt. Telkens wanneer een kind iets lichamelijks dreigde te ervaren, werd een eetlepel infor matie gegoten m een bord vol ernstige prietpraat. God liet een zaadje onder moekes hart groeien (12 jaar), dat als in een wiegje in zuiver bloed rustte; gaf hij geen leven aan zo’n zaadje, dan bleef dat bloed onzuiver en liep vanzelf weg (meisjes 14 jaar). Omdat bij jongens wel eens „seksuele bewegingen op traden, soms zelfs een uitstorting met lustge- waarwordingen” en bij meisjes „een hete, prikkelende drang, waar ook elke maand de bloeding naar buiten komt” werd geatten deerd op de immense zondigheid, als ze dit pleziertje expres gingen zoeken (16 jaar). Pas na het achttiende levensjaar mocht vader zijn opwachting komen maken. Door „liefdesontroering vloeide een bepaald soort vloeibare stof’ als vanzelf van pa naar ma, in dat lichaamsdeel „dat zelfs wilde volken bedekt houden, ofschoon ze anders bijna niets geen kleren dragen”, zoals de kinderen kruidenier, zich ook bij de knikkeraars had gevoegd. Mijn twee jaar oudere broer Frans stond met een paar andere grote jongens bij het schoolhek te praten. Ik kon niet naar hem toelopen en bij hem gaan staan, want hij duldde mij niet in zijn omgeving als hij met vrienden was. Hij schaamde zich voor mij, omdat ik niet sterk was, en slecht was in voetballeh en gymnas tiek. Zeker op het schoolplein zou hij me niet te hulp schieten als ik in het nauw zou worden gedreven. Ik moest niet te hard gaan lopen, anders zou ik de aandacht op mij vestigen van vechtlus tige jongens, en Frans zou net doen of hij niets met mij te maken had. Hij trok soms zelfs op met Jopie, ze voetbalden wel met elkaar. s, Een kleine, magere jongen gaf me een schop tegen m’n scheenbeen en de scherpe pijn maakte me woedend. Ik haalde een vuist naar hem uit, maar hij verborg zich snel achter een grotere jongen. „Slome, slome!”, joelden de jongens. Jopie, die de grootste van allen was, kwam vlak voor me staan en keek me verachtelijk aan. „Lafbek, ie durft niet te vecht’n, hè?” Hij gaf me een duw, zodat ik achteruit wankelde, maar de andere jongens duwden mij weer in de richting van Jopie. „Best wel”, zei ik hijgend. „Kom moar op!”. Ik balde mijn vuisten en ging in vechthou- ding staan. Ik had hem graag meteen een harde stomp in zijn gemene gezicht willen geven maar ik durfde niet. Eén stomp van mij zou minstens tien stompen van hem uitlokken, op mijn neus, mijn mond en mijn ogen en als mijn klap te hard aankwam, zou hij me misschien wel doodslaan. De andere jongens stonden in een gesloten kring om ons heen en ze gaven me onophoudelijk harde duwen in mijn rug, terwijl ze Jopie vol ongeduld toeriepen dat hij me verrot moest slaan. Nervositeit is volgens hem gevolg of oor zaak van sterke zinnelijkheid, een vooroor deel dat hij nergens met bewijzen staaft, maar dat vermoedelijk vaak tot ernstige misvattingen heeft geleid. Zijn remedie is echter heel eenvoudig: een gezond dieet en fiks de buitenlucht in; mens sana in corpore sano. Mijn sokken raakten doorweekt van de vochtige bosgrond toen ik naar het voetbal veld liep. De klompen lagen meters van elkaar vandaan, maar gelukkig was er ner gens meer een jongen te zien, alleen reed er over het gravelpad langs het voetbalveld een hoog met hooi opgetaste boerenkar met een grote knol ervoor voorbij. Bovenop het hooi lag een fiets. Ik kon de wagen inhalen en hangend aan de laadklep liet ik me meerij den tot vlak voor het huis van mijn opoe. .["Japs en vooral natuurlijk mams hadden het er maar druk mee, vanaf het baby- -i- badje, waar absoluut niet met hun on geklede krooét mocht worden gestoeid, tot de verkeringstijd aan toe. Zeker als hun oogappeltjes te vroeg een vriendje of vrien dinnetje kregen, moest worden ingegrepen. Te lange omgang zou namelijk leiden tot grensverleggende aktiviteiten. Daarom moest de verliefden de algemeen geldende wet op het hart worden gedrukt, dat „op de duur de mens te zwak is om de bescherming van het kontrolerend oog der mensen' te kunnen missen”. Mochten ze toch vallen, dan was het huwe lijksgeluk verder wel te vergeten. Het huwe lijk bood immers op lichamelijk terrein niets nieuws meer en dus geen nieuwe band en vers geluk. Een zware opvoedkundige taak, maar noodzakelijk; want wat was het alternatief: „De droeve gevolgen van de al te vrije prak tijken zijn een sprekend bewijs voor het diep en hecht gefundeerde der oude Christelijke opvattingen”. Wat er droef aan is, wordt spijtig genoeg niet vermeld. Vermoedelijk was dat pure porno. Toch opvallend, dat het hechte fundament het uiteindelijk in de praktijk niet heeft gehouden. Wel vervelend, dat er nu nog zo velen rondlopen met duidelijk aanwijsba re krassen op de ziel en dat er nog steeds personen en organisaties zijn die deze con statering aan hun laars lappen. 'Hl I li et Ie 'Ik draai de knop van het televisietoestel om en ben er nog net getuige van hoe een artiestenduo met vluchtig geschoolde stem een welkomstlied in de trant van tra-la-la- daar-zijn-we-dan-weer-goeienavond- mevrouw-goeienavond-meneer beëindigt. Applaus. Dan een conference: een buschauffeur met een spraakgebrek (hij slist). Het publiek schatert het bij de tweede grap al uit en wel dermate buitensporig dat het lijkt alsof het gezelschap daar al uren bezig is en daarbij de fles niet schuwt. Tranen met tuiten. Na dfloop ovationeel applaus. De tweede conference. Een deelnemer aan een tv-quiz. Met een spraakgebrek (hij slist). De zaal plengt nieuwe vreugdetranen. Als die man nog één keer ^sssoessstdij ksssessstraatweg zessssssenzessstig zegt, stuikt het betraande publiek definitief ineen. Wat is hier in hemelsnaam aan de hand? Ik pak de gids. „Er kan gelachen worden”, heet het programma. Dat heeft het publiek wat al te letterlijk opgevat, dunkt me, of er moet een afschuwelijk misverstand in het spel zijn. Is het bijvoorbeeld niet mogelijk dat die man echteen spraakgebrek heeft, zoals onze leraar economie vroeger („Absssenten?"), en dat men hem eenvoudig zit uit te jouwen, zoals wij rotapen destijds? Nee hoor, bij de nummers die volgen, is zijn spraak weer normaal, zij het dat hij nu een eigenaardig accent bezigt dat de collectieve lachlust wekt, maar het is een wonder dat hij niet struikelt over de baard van elke hoogbejaarde mop die hij tapt. Wie is die man toch? Herman Berkien, lees ik. En waar ik naar zit te kijken, is de „eerste van een serie theatershows rond deze Utrechtse cabaretier”. We hebben dus nog iets te goed; ik verheug me al bij voorbaat. Een dag of wat later, 's ochtens vroeg. Ik draai de knop van het radiotoestel om en hoor iemand na iedere (maar dan ook echt iedere) plaat zeggen: „U luistert naar Een goedemorgen met Herman Berkien”. Dezelfde grappen als op tv, alleen gaat ieder woord nu vooraf door een aarzelend „eh...”. Voorwaar, een nieuwe ster is opgestaan. KEES TOPS ■UK Na schooltijd Voorlichting :G,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1980 | | pagina 23