Hij was tot zijn studie gekomen, nadat nieuw leven was gebracht in de Coster-zaak. Na 1888 toch, toen Fruin zijn onderzoek in het Coster-vraagstuk had bekend gemaakt, meende men alle aanspraken op Haarlem als bakermat der boekdrukkunst te moeten opgeven. Toen had men ter eene zijde de Haarlemsche traditie, gesteund door documenten, aan den anderen kant de Keulsche kroniek. In verband hiermede bracht de heer Brugmans in herinne ring het verhaal van Junius, waarin de naam L. J. Coster wordt genoemd. Spreker meende, dat dit verhaal heel wat onwaarschijnlijk heden bevatte, technisch onmogelijk en historisch was. Fruin evenwel meende het verhaal van Junius niet geheel te moeten verwerpen en vond daarin een grond van historische waarheid. Dank zij een onderzoek in het stedelijk archief is gebleken, dat Coster geen gefingeerd persoon is, doch bestaan heeft zoo weet men van hem, dat hij in wijn handelde, dat hij olie en kaarsen verkocht en misschien was hij door dat laatste bekend met de techniek van het gieten, wat een belangrijke factor zou zijn voor verder onderzoek. Er is meende spre ker alle reden aan te nemen dat Coster heeft gedrukt, of hij de kunst heeft uitgevonden, deze kwestie liet spreker even rusten. Als een feit mag worden aangenomen, dat indien Coster de kunst heeft uitgevonden, ze verloren schijnt te zijn gegaan, en uit Duitschland ons land weer binnen kwam tus- schen de jaren 1470 en 1488 ('t eerst in Utrecht in 1474, in 1483 te Haarlem). Wat dus in Haarlem moge zijn uitgevonden, zeide de spre ker de kunst is zonder gevolgen gebleven. Coster zou grootvader moeten zijn geweest volgens het verhaal van Junius vóór te Mainz gedrukt werd; een ver-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1906 | | pagina 6