men aantoonen, dat dit mogelijk is: het eenige verband tus- schen Haarlem en Mainz vindt men in de Keulsche Kroniek. Om de mogelijkheid daarvan aan te geven, gaf spreker een beschouwing over de techniek, waarbij hij gelegenheid vond te wijzen op het werk van Mr. Ch. Enschedé, waar door meer licht in het Coster-vraagstuk werd ontstoken. Het betreft hier namelijk de kwestie van losse en gegoten letters, een kwestie duidelijk door Mr. Enschedé uiteengezet. En daarin ligt gedeeltelijk de bron van een oplossing. In die techniek van het gieten moet men het verschil zoeken tusschen Coster en Gutenberg en mogelijk is, dat de laatste de techniek verbeterde, waardoor verklaard kan worden, waarom in Haarlem de kunst niet werd voortgezet en in Mainz wel. Zekerheid hieromtrent zal men niet verkrijgen als men van Gutenberg niet meer weet dan thans. In verband met het vraagtstuk wordt gebracht de stamboom van 1560 van Coster op het Stadhuis te Haarlem aanwezig. 't Kwam spreker voor, dat te veel waarde daaraan wordt gehecht, terwijl toch als bekend geacht moet worden, dat een stamboom vaak wordt aangelegd naar gegevens, die men voor waar houdt en dat niet altijd zijn. Doch al zijn fouten op dien stamboom ontdekt, 't doet meende spreker eigenlijk er niet toe, men heeft zich te houden aan de documenten in het archief. Als nieuw bewijsmateriaal voor Coster is aangevoerd het register van het Stoelboek van het Kerstgilde, verwerkt door jhr. mr. A. F. C. van Sasse van Ysselt te 's-Hertogenbosch. Volgens dat register komt twee maal de naam L. J. Coster als bezitter van twee stoelen voor, wat aanleiding heeft ge geven tot de meening - o. a. door Mr. Fruin, Rijksarchi varis te Middelburg, dat er twee verschillende L. J. Coster's zouden hebben bestaan, doch spreker zette uiteen, dat dit

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1906 | | pagina 8