6
stukken, waaronder de oude spreuk met visschen nu beter tot
hun recht komen.
Minder voorspoedig waren wij met het perceel Kleine Hout
straat 13 en het bijzonder fraaie gebouw op het Spaarne, weleer
eigendom van de firma Dyserinck Zonen. Het spreekt wel vanzelf,
dat wij ons tot het behoud daarvan zeer veel moeite hebben gegeven,
want het betrof hier een der merkwaardigste en oudste gebouwen
van Haarlem. Niettegenstaande alle door ons, in samenwerking
met het Gemeentebestuur en het Rijksbureau voor Monumenten
zorg, in het werk gestelde pogingen, is ook dit staal van wat onze
voorvaderen konden wrochten, meedoogenloos onder den moker
gevallen.
Betreurenswaardiger nog was het verdwijnen van den prachtigen
gevelsteen, het hert uit het perceel Groote Houtstraat No. 20.
Hierdoor werd voor altijd een gevel van groote historische waarde
geschonden. Alle beroep door ons op den kunstzin van den eigenaar
gedaan, bleef ijdel. Noodzaak voor de verwijdering was er volstrekt
niet, want de beide steenen, welke het jaartal aangeven en op
dezelfde lijn van het hoogrelief stonden, prijken nog, doch nu
zeer onnoozel, in den gevel. Met behoud had de onderpui precies
zoo kunnen worden veranderd als nu geschiedde. Wellicht wordt
het hert nu in den omtrek van Haarlem in een nieuwen gevel
geplaatst, waarin het zich allerminst zal thuis gevoelen, maar
aldus werd toch onnoodig den geheel eenigen gevel van den
Bouwmeester van het Paleis op den Dam, van Jacob van Campen,
op een nimmer goed te praten wijze verminkt.
En zoo stuiten wij dikwijls op tegenwerking, onnadenkendheid,
onverschilligheid en zucht naar bezit. Ook de jonge verzamelaar
benijdt zijn collega veel; op veiling en in den antiquiteitenwinkel,
overal vindt hij naar zijn gading; hij kan het niet verkroppen,
dat anderen wel, hij niet een of ander voorwerp bezit. Het is
vooral het hebben, nog meer dan het genot ervan. Later, met het
klimmen der jaren, wordt hij bezadigder, misschien ook meer