2 drommen naar Groenendaal togen, heeft menigeen, van over de grenzen gekomen, zijn groote bewondering over onze mooie, oude stad uitgesproken. Beseft de Haarlemmer echter wel terdege zijn kostbaar bezit? Ik weet wel, dat men en aan het mooie en aan het leelijke gewend geraakt en evenmin voortdurend in bewondering kan staan; de Hollander is daar te nuchter voor en wij worden allen vooruit gedreven. Het zou dwaas zijn, alles te willen behouden, een stad is nu eenmaal geen museum en het kan voorkomen, dat het volstrekt onmogelijk is te bewaren. Toch moet iedere stadgenoot het betreuren, wanneer er opnieuw een historische gevel verdwijnt of gemoderniseerd wordt en het is daartegen, dat de Vereeniging „Haerlem" waakt. Ons is echter gebleken, in de bijna 25 jaren, dat wij bestaan, met hoevele moeilijkheden, vaak onwil en tegenwerking wij te kampen hebben. Reikt de overheid ons hierbij niet de hand, dan staan wij machteloos, niet enkel, omdat de middelen ons ontbreken, want zonder geldelijke offers is vaak niets te bereiken, maar ook de macht. Een monumentenverordening, waarvan het vorige jaar reeds sprake was en die in tal van gemeenten gunstig werkt, zou onzen arbeid krachtig kunnen steunen, en zoo hebben wij, in samen werking met De Oudheidkundige Bond, Hendrick de Keijser, Heemschut en Dr. Jan Kalf, den Directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, op 27 Februari een adres tot den Raad gericht; krachtig werd daarin voor zulk een verordening gepleit, doch de Raad heeft in zijn vergadering van 23 April op een afwijzend advies van Burgemeester en Wethouders met 16 tegen 13 stemmen eveneens afwijzend besloten. Dit besluit heeft ons niet alleen verwonderd, maar ook in hooge mate verdroten. Verwonderd, omdat een dergelijke verordening geen enkele uitgaaf van de Gemeente vordert, bovendien thans

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1924 | | pagina 6