en traditie. Wij kunnen daar veelal niets aan doen, omdat er andere
eischen worden gesteld, maar het zou leerzaam zijn en de
oogen van velen openen, indien wij eens konden laten zien, wat
sedert het verschijnen van het werk van Prof. van der Steur,
verdween of verminkt werd. Het zou menigeen ontstellen.
Gelukkig zijn er toch nog Haarlemmers die gaarne medewerken,
dat bleek ons toen door gebrek aan middelen en wegens bouwvallig
heid weder een karakteristiek gebouwtje zou moeten verdwijnen.
Zij, die onze wandelingen door Haarlem meemaken, kennen het zoo
verscholen liggende broodhuis van pastoor Blommaert in de Lange
Veerstraat, waarvan twee afbeeldingen naar teekeningen uit den
Stedelijken Atlas van den heer H. J. Wesseling in dit verslag zijn op
genomen. Van de straat af is er niets van te zien, zoodat velen achter
in de poort het broodhuis niet zouden zoeken. Dit huisje is ook met
onze hulp nu hersteld en laten wij hopen, dat nog jaren wekelijks
het brood aan behoeftigen daar zal worden uitgedeeld en deze
oude instelling ter plaatse aan haar bestemming kan voldoen.
Verblijdend was ook de medewerking van den tegenwoordigen
eigenaar van den koepel, die vroeger aan den Heerenweg op het
voormalige buitengoed Bosch en Hoven stond. Ouderen zullen
zich herinneren hoe voor jaren daarin de familie van deze buiten
plaats des Zondags namiddags naar de équipages en voorbijgangers
zat te kijken. Met veel moeite en groote zorg is deze mooie, 18e
eeuwsche koepel, die weldra tot de allerlaatste gaat behooren,
weder herbouwd op den hoek van den Zwarten- en Enschedéweg
in den Aerdenhout op het landgoed „Klein Bentveld", waar hij
tusschen het groen der dennen een passende plaats heeft gekregen.
Ook de tuinkoepels en vooral van deze sierlijkheid worden zoo
zeldzaam, dat het openluchtmuseum bij Arnhem al getracht heeft
hem voor zich te verwerven.
Erkentelijk waren wij ook voor een oude prent van het Huis
ter Kleef, die het vroegere bestuurslid Mr. P. G. van Tienhoven
ons aanbood, evenals voor de studie van de Bloemendaalsche