20
oudheidkundige wandeling ter plaatse, of in de om
geving wordt gemaakt.
In den aanvang werd reeds terloops gesproken van
een paar voordrachten welke in den winter werden
gehouden. 7 April was ons bestuurslid, de oud-directeur
van openbare werken L. C. Dumont aan het woord,
die tot onderwerp De uitbreiding van Haarlem in
den loop der eeuwen had gekozen. Wel is waar gaven
de plaatselijke bladen hiervan uitvoerige verslagen,
maar kranten zijn eendagsvliegen en het zou jammer
zijn, indien het voornaamste, wat de spreker mede
deelde niet voor onze leden bewaard bleef, want een
zoo samenvattend relaas van Haarlem's groei bestaat
nog niet. Hier moge dan hetgeen de Stadseditie ervan
voorzette volgen:
De voordracht geschiedde eensdeels aan de hand van duidelijke, op het
doek geprojecteerde kaarten van Haarlem, waarop achtereenvolgens die
uitbreidingen waren aangebracht. Oorspronkelijk dat was omstreeks 1350
besloeg Haarlem slechts het gedeelte tusschen Spaarne, Oude Gracht, Nieuwe
Gracht en Bakenessergracht, na dat het aanzienlijke dorp, waarvan een zekere
heer Lem in 700 als de stichter wordt aangemerkt, zich had ontwikkeld.
Toen lag 't op 't Sant en omstreeks 't jaar 1000 was daar ook een kapel,
van hout, later de Sint-Bavo. Langzamerhand breidde het plaatsje zich uit,
zoodat het omstreeks 1300 verscheidene kerken en kloosters telde, ook het
grafelijk paleis (later deel van het raadhuis) en opmerkelijk is, dat de straten
van het Oosten naar het Westen naar een centraal punt, het Sant liepen.
Later werd bij de stad gevoegd het deel tusschen Spaarne en Burgwal en
in 1355, eveneens een deel aan de Oostzij van het Spaarne, dat vooral bedoeld
was als een nijverheidskwartier. Dat doel is niet volkomen geslaagd, al waren
er enkele glasblazereijen, scheepswerven en bierbrouwerijen.
Geruimen tijd later in het begin der 15e eeuw werd de stad opnieuw
uitgebreid en wel zoodanig, dat het oppervlak ongeveer verdubbeld werd,
doch zóó, dat de centrale indeeling verloren ging. Daarnevens nam het aantal
poorten en torens toe. De overheid bleek met ernst te streven naar uitvoering
van een behoorlijk bebouwingsplan, zoodat daaromtrent een keur werd uit
gevaardigd. Er tegenover stond, dat de verdedigingswerken schatten kostten,
zoodat zelfs de kloosters daarin moesten bijdragen. Zooveel zorg had men toen