„Nationale Nederlandsche Huishoudelijke Maatschap
pij" en die „Tot Nut van 't Algemeen", eerepenningen
en premieën en getuigschriften voor proefnemingen
met nieuwe graansoorten, enz. enz. Kortom, hij was
wat men later „een heereboer" is gaan noemen; en
na al zijn wisselingen was hij met die keus tevreden.
Soms, als hij iemand met den titel Dr. utr. jur. adres
seerde, beklaagde hij zich, half in ernst, half in scherts,
dat hij dien ook had behooren te bereiken, maar diep
ging hem dat gemis toch niet. Rijk zou hij door zijn
veeteelt en akkerbouw niet worden; doch de betrek
kelijke onkostbaarheid zijner huishouding en de renten
van zijn overgebleven vermogen vergunden hem zich
zoo ruim te bewegen, als hij in zijn tegenwoordigen
staat verlangde. En wie hem zag in zijn hoogst een
voudige kleeding, en met zijn golvend haar tot een
kort staartje saamgebonden, kon, als hij ooit van
Huibert Poot gehoord had, in hem een beschaafde
variatie zien van diens
„Hoe genoeglijk rolt het leven"
Een groote steun voor 's mans genoegelijkheid lag
in zijn huwelijk. Sedert 1802 was hij getrouwd met
Amy May, van afkomst eene Engelsche, doch van
jongsaf grootgebracht door Rotterdamsche bloedver
wanten harer vroeggestorven moeder. Zij had, in
intellectueelen kring, een zeer verzorgde opvoeding
gehad en uit het grootsteedsche bestaan een sfeer van
ruimer horizon meegebracht dan toen nog alom in den
lande werd gewaardeerd. Dies kostte het haar geen
moeite de aantrekkelijkheden der nabije provinciestad
vrijwel te negeeren en zich met haar man geheel aan
het buitenleven te wijden. Zij deed ijverig en verstandig
al wat dit van haar eischte en verdiepte zich met