zoodanig van den heer Johs DE Breuk, ook in deze
functie, waaraan die van redacteur van het orgaan
verbonden was, gaf hij zich geheel aan de hem toever
trouwde belangen. Hij vervulde ze tot 1920 toen hij
opnieuw tot het voorzitterschap geroepen werd. Dit
tweede tijdvak duurde slechts kort. Hij meende te
moeten aftreden, omdat hij niet kon instemmen met
de reorganisatieplannen op vereenigingsgebied, die na
den oorlog aan de orde kwamen. Hij miste de plooibaar
heid, die opoffering van een eenmaal ingenomen en
als juist aanvaard standpunt toelaat.
Het Bestuur van ,,Haerlem" heeft door zijn keuze
van schrijver dezes voor dit levensbericht ook zijner
zijds blijk gegeven, de werkzaamheid van WENïHOLï
op bloembollengebied den voorrang toe te kennen.
Er was daarom aanleiding daarbij wat langer stil
te staan.
Maar Wentholt's arbeid bepaalde zich daartoe
geenszins.
Zoowel te Bennebroek, als te Haarlem, waarheen
hij later verhuisde, was hij verscheidene jaren lid van
den Gemeenteraad. Sedert 1907 commissaris van de
Haarlemsche Hypotheekbank, was hij aan die instel
ling nog nauwer verbonden als lid van den Raad
van toezicht. In later jaren legde het bestuurslidmaat
schap van de Winkelvereeniging „Eigen Hulp" geregeld
beslag op zijn tijd. Voorts was Wentholt plaatsver
vangend lid van den Raad van Beroep voor de Directe
Belastingen te Haarlem, Commissaris van de N.V.
Hillegomsche Bloembollenkweekerij en Handel v/h.
M. van Waveren Zonen te Hillegom, bestuurslid
van de begrafenisbos „De Vrijwillige Liefdebeurs"
en bestuurslid van de Toynbee vereeniging.
Dit overzicht zou echter slechts een zeer onvoltooid