43 ambacht Noordwijk-en-Noordwijkerhout het geval te zijn. Noordwijkerhout is omstreeks het midden der dertiende eeuw als heerlijkheid en schoutambt van Noordwijk afgescheiden; vóór dien tijd moet dus ook daar de waterschapsfunctie van het gewone, algemeene bestuur in zooverre zijn afgesplitst, dat het ambacht voor de waterschapsfunctie een geheel kon blijven, ongeacht de scheiding van bestuur in andere opzichten. Wanneer men nu, volgens de jongste onderzoekingen, het eerste stadsrecht van Haarlem op den naam van graaf Willem I (1204>1222) stelt, moet dus ook de hierbedoelde scheiding van functiën in 't plaatselijke bestuur minstens tot dien tijd teruggaan. De verras sende uitzichten, die deze conclusie in andere richtin gen opent, moeten we hier onbesproken laten, om ons tot Haarlem te bepalen. Wat we nu van Haarlemmerambacht, zooals het in de latere middeleeuwen bestond, weten, is nog maar weinig. Het komt voor op de lijst der ambachten, die voor Rijnlands aandeel onderhoudsplichtig waren aan de Zwammerdamsche brug. In het penninggeld, den omslag voor de bestuurskosten van Rijnland, was het aangeslagen voor 2981 morgen, 4 hont. Voor dezelfde grootte was het verhoefslaagd in 't onderhoud van de sluizen en plaatwerken te Spaarndam benevens den Schinkeldijk. Eén der Spaarndamsche sluizen, op één na de meest oostelijke van den dam en de achtste van de Kolksluis af gerekend, heette dan ook de Haar lemmersluis; Haarlemmerambacht onderhield deze samen met de ambachten Koudekerk, Burggravenveen, 's heeren Dirks ambacht van Zuidwijk (een deel van Wassenaar), Middelburg, Benthuizen en Valkenburg (met Katwijk).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1932 | | pagina 67