DE HAARLEMSCHE BEEK
Vaak zijn mij na de uitgave van mijn boekje „Haar
lem's oudste tijden", (Haarlem, Tjeenk "Willink, 1931)
de woorden in gedachten gekomen van mijn ouden
leermeester Prof. Fruin: ,,Ik schrijf geen boeken,
boeken worden vroeg of laat iemand altijd de baas."
Ik had bijvoorbeeld in navolging van de HH.
Beekman, Te Lintum en Huizinga - dus in goed
gezelschap voor de Haarlemsche Beek de uit
drukking gebruikt „heldere duinbeek" en nu in het
afgeloopen jaar het oude beekbed onder de afgebroken
huizen van de Damstraat was blootgelegd, werd
weer op mijn bescheiden gezag door de plaatselijke
bladen die „heldere duinbeek" verder gepropagandeerd.
Eerlijk geschreven, was ik zelf nooit erg overtuigd
van de helderheid van een water dat dwars door de
Oude Gracht (hoe?) liep en had ook voor mijzelf
steeds bedenkingen tegen een natuurlijk water, dat
zoo bijna lijnrecht door Haarlem naar het Spaarne
liep, waarbij het ook raadselachtig was hoe een water
met de geringe stroomkracht van ons duinwater zichzelf
een weg zou hebben gegraven door de breede zandrichel,
waarop Haarlem is gelegen.
Naar aanleiding van mijn boekje wezen mij nu
de HH. van 's Rijks geologischen dienst aan de hand
van de nieuwste geologische kaart van Haarlem en
omgeving op het feit, dat de oude oorsprong van de
„beke" niet lag in de duinen, doch in het veengebied