deurgang en hebbe noch en houde door syn huys,
noch over sinen werf, op onser Hof te comen mit
planken te leggen over die beeke jof over die graften
of pade te maken soe wat waers dat die gedoegde,
die verboerde alsoe dicke als ser yemand over quame
thien pondt Hollants en die gheine diere over quamen,
die verboerden desgelyx thien pondt, die onsen Bailju
innen sal tot onser behouf, en waer hy niet riken noegh te
betalen, men soud' em leggen een half jaar in den steen."
Al de hierboven reeds genoemde overwegingen over
onze Beek hiermede vergelijkend, lijkt het wel zeker
dat ook de Haarlemsche Beek een gegraven water
was (Allan schrijft ,,een zeer smalle gracht") dat wel
oorspronkelijk vóór het graven der Oude Gracht uit
stekend drinkwater gaf, maar als zoodanig in later
eeuwen door de betere putten van Haarlem ver
vangen kon worden, behalve waar de bierbrouwers
over veel water moesten kunnen beschikken.
Ver van verwerpelijk lijkt mij echter de hypothese,
dat ook de Haarlemsche Beek, door of op last van
de graven gegraven, dezen vooral ten goede moest
komen en wel ten eerste de grafelijke gronden van het
Sant en de daarachter gelegen grafelijke terreinen
(de graaf was ook patroon van de S. Bavo) aan de
Zuidzijde af te scheiden, zoodat bijv. bij tournooien
die zijde vanzelf vrij gehouden was, terwijl aan paarden
en ruiters goed drinkwater langs het tournooiveld
zeer welkom moest zijn.
Mogelijk hebben we in de bovenvermelde afscheiding
den oorsprong te zoeken van de onjuiste en eenigszins
vreemde meening, naar Junius (1588) door Schrevelius
(1647) en nog door van Oosten de Bruin in 1765 ver
meld, dat de Haarlemsche Beek de grensscheiding zou
zijn geweest tusschen Kennemerland en West-Friesland.