hofstede tijdelijk een tweede herberg werd geëxploiteerd
doet de naam van Nieuwe Dronckenhuysie" vermoe
den, onder welken naam Johan Schouten van Haarlem
in 1685, deze hofstede verkoopt aan Johannes Becker.
Het belendt ten Noorden aan het oude „Droncken
huysie" en verwisselt voor 500.van eigenaar.
Maar reeds hebben de Amsterdammers voor hun
zomergenoegens hun oog op deze streken geslagen en
Pieter van Bracht zingt in 1684 in een van zijn lof
dichten op Haarlem's omgeving:
De Amsterdammer afgesloofd
Door 't cijffren uyt zijn Rekenboeken
Tot laafnis van zijn suffend hoofd
Hij zoekt den Hout, vol van geboomt.
Zoo verkoopt in 1690 Catharina Knudde, Beckers
weduwe dit pand aan de reeds hiervoor genoemden
Johan en Reynier La Clé, kooplieden te Amsterdam.
Het ,,croft land" (croft of krocht is hier een stuk
zandgrond), eigendom van de stad Haarlem, dat er
aan belendt, is dan in den prijs van ƒ1000.begrepen,
maar daarvoor moet aan de stad jaarlijks ƒ12.be
taald worden. De hofstede ten Zuiden ervan, dus
het huidige Vredenhof, hoort dan reeds aan den be-
bekenden rijken Amsterdammer Louis Trip.
Sinds gaat èn de waarde èn de uitgebreidheid van de
nog altijd naamloos vermelde hofstede gestaag vooruit.
Voor ƒ4300.doet in 1703 de laatst overlevende
der Laclé's, Reynier, zijn geheelen eigendom aldaar 1
dus ook de Zuidhelft van het Dronckenhuisje over
aan een anderen Amsterdammer Jan Muyser. In 1722
hoort het aan Gerard Muyser, mogelijk Jans zoon, en