82
bijgebouw dat mij tot kantoor dient, en lees ik haar iets
voor. Minder dan ooit bekommeren wij ons om de wereld
en s morgens bij het ontwaken is ons eerste woord: „Het
zal wel loslooperi Daarbij is Gideon zoo gezond als een
visch en gaat hij dagelijks met lust naar school". (C. II, 24.)
Potgieter echter blijft een zwaar hoofd hebben en kan dit
niet verzwijgen: „Hoe wenschte ik, dat ge al het onvoor-
zigtige van den gedanen stap inzaagt en voor Uw leven
er genoeg door hadt van overijling en overdrijving".
(D. I, 284.) In den eerstvolgenden brief (16 Sept. H.S.)
rept Anna niet van de moeilijke positie van haar man,
maar vertelt in details, hoe heeren en dames in Indië zich
kleeden van den morgen tot den avond; wat hare bezig
heden zijn in hun ruim huis: „luchtig en riant, niet duur
voor Batavia, ƒ180. per maand"; verder van Gi,
die van 8 tot 1 uur op school zit en van plan is, „koffy,
thee en rijst te cultiveeren"hoe haar disch, om 7 uur,
zooveel mogelijk Hollandsch is en hoe haar man, als Gi
met het kanonschot van 8 uur naar bed gaat, na zijn werk
in haar kamer haar voorleest tot 12 a 1 uur, „hetgeen ik
deli vind Ge ziet, lieve Sophie, ons huiselijk geluk
heeft mets verloren Na een paar maanden „temporisee
ren zag Huet van zijne gereserveerde taktiek af en koos
openlijk partij, vooral op het „vriendschappelijk porren"
van Bisschop Grevelink „een overtuigd tegenstander
Arno^us Hermanus Bisschop Grevelink, geb. te Amsterdam 1811
overl. aldaar 1882, een self-made man, die bij de marine opklom tot zee-officier
en als zoodanig zich verdienstelijk maakte door merkwaardige opmetingen en
waarnemingen, woonde in '68 al 20 jaar op Java, de laatste 10 jaar als
Directeur van de Gouvernements-ambachtschool te Soerabaja. Hij wist door
brieven op 5 achtereenvolgende dagen den zoekenden Huet te overreden. Deze
antwoordde hem 13 Sept. '68: „ik ben Uw man, indien Gij de mijne zijt".
Grevelink zond hem gaarne zakelijke feuilletons. Huet was zeer ingenomen
met zijn medewerker; liet zich hoewel „in den regel weinig mededeelzaam"
j" N.,ne b«even recht vertrouwelijk over particuliere aangelegenheden uit:
:T fc' 68 verklaart hij van Anna: „zonder haar kwam ik er niet. Zij heeft
U liet, omdat Gij mij zoo trouw ter zijde staat" (E2 20, 21); 4 Januari '69
vertelt hp van „zijn bescheiden levensloop; voorwaar, zóó bescheiden,
dat het mij dikwijls een raadsel is, waarom een groot aantal menschen, die
nooit eemg leed gedaan heb, mij haten en vervolgen, alsof ik een Pretendent
naar het hoogste gezag was". (E2 25, 26). Binnen het jaar echter trok Gr.
zich terug; te vergeefs klopte H. in begin '69 „na een zoo voortreffelijk debuut"
aan om medewerking en in den brief van 20 April '69 nam Gr. „afscheid van
U en zoo ik hoop voor altijd". (E2. 38). Op zijn tweede reis naar Oost-Java