105
1882, aan prof. dr. W. J. W. Koster te Utrecht: Waarde
vriend, Ik wenschte zoo rijk te zijn als gij, en behalve
een lieven zoon ook eene lieve dochter te hebben. Gelukkig
voor mijne vrouw en mij is onze zoon beminlijk voor twee.
Hij telt reeds 22 jaren, gaat zijn laatste studiejaar als élève
der Ëcole des Chartes te gemoet, waar men een graad als
archivaris halen kan, en is mijn getrouwe helper bij alles,
wat ik schrijf. Hij is een geboren directeur d'études" en
weet in den bewonderenswaardigen overvloed van hulp
middelen hier, muzeums, archieven, bibliotheken
den weg als in zijn zak. Aan U wil ik wel zeggen, wat ik
niet zeggen mag in het openbaar, dat al het beste in Het
Land van Rembrand, de best algemeene gezigtspunten en
de beste, toelichtende voorbeelden, niet van mij zijn, maar
van hem". (F. 1925, II, 557). Na het vreugdejaar van '84
volgde voor Anna een tijd van groote zorg en zwaren rouw.
De vette jaren in Indië (ongeveer 1871 begonnen met de
tractementsverhooging tot ƒ2000.— 's maands en vervolgd
in '73 door de eigen courant), welke zelfs Anna „met haar
vervaarlijk kapsel" hadden verleid, om mee te doen aan het
Indische rijke-lui's leven op Buitenzorg, een groot
doenerij waar manlief van jongsaf belust op was; 1
die vette jaren duurden in Europa niet hun getal van 7 uit
in Parijs was de kentering al spoedig merkbaar voor Anna
en dwong om af te zien van den grooten levensstijl: Gideon
werd na 't eerste jaar als interne van het Lycée genomen;
gedurig was verhuizen naar een steeds goedkooperen,
hoogeren duiventil noodig; slechts één keer kon er een
buitenlandsch reisje af („mijn koek is op", bekende Anna
aan Sophie na het toertje door België, 23 Sept. '78 (H.S.);
en in de laatste jaren kwam er van uitgaan naar theater
en concerten alléén op vrijkaarten van goede vrienden.
i) Neef Coenraad (Mr. C. Th. van Deventer, die op zijn 23e jaar (1880),
getrouwd in '80, als rechterlijk ambtenaar naar Indië zou gaan en gaarne van
Mevr. de Wed. Plate, schoonzuster van prof. Buys, te Leiden haar man
was Jong in de Oost gestorven; haar vader was Mr. Artzenius, procureur-
generaal bij den Hoogen Raad een en ander van het Indische leven mocht
vernemen, evenals van den repatriëerenden Mr. W. B. Bergsma, chef der
Afdeeling Statistiek in Ned. Indië), schreef in zijn brief uit Leiden, 27 Januari
1879, aan zijne ouders in Dordrecht: „Naar Mevrouw Plate ons vertelde,
leefde de heer Bergsma op minder grooten voet dan Oom Ooenraad (I. I, 45).