veel te doen." Hij keek mij toen met doordringenden
blik in de oogeu en mij op 'n beetje vaderlijke wijze
op den schouder tikkend met de kruk van zijn wandel
stok, voegde hij er bemoedigend aan toe.,,Maar ik
heb gehoord dat jij er een bent van het land van de
Vlaamsche leeuwen en die laten niet zoo gauw los."
Ik weet niet hoe hij toen over mij zal hebben ge
dacht. Wel weet ik, dat hij eenige dagen later, zoo
ongeveer het middaguur, weer m'n kamer op de redactie
binnenwandelde, met denzelfden vaderlijk-gemoede
lijken glimlach, met z'n pijpje, z'n wandelstok en zijn
bolhoed en dat hij, na even bekomen te zijn van 't
lastige trappenklimmen, eenige vriendelijke woorden
kwam wisselen, even informeerend naar enkele dingen,
gauw 'n wijzen raad of 'n meening ten beste gevend.
Die bezoeken waren altijd bemoedigend.
Zóó heb ik Breda Kleynenberg al spoedig leeren
kennen als 'n man, trots zijn zeventig jaar, die nog
frisch en ongebroken van geest was, open en ontvan
kelijk,- 'n man, die boogde op 'n schat van kennis, die
zich voor alles interesseerde en die dezen rijken
levensoogst gulhartig ten dienste stelde van vrienden
en verwanten, maar vooral van de gemeenschap. Dit
hield hem geestelijk soepel tot zijn laatste levensdagen
hij was er zich van bewust dat hij nog steeds 'n taak
had. En die nweót hij vervullen. Zoo zijn vele van zijn
wekelijksche feuilletons in de Oprechte Haarlemsche
Courant, de laatste levensjaren met groote geestelijke
inspanning, tot stand gekomen; maar hij hield vol, hij
wiLde volhouden, ook toen hij al de tachtig voorbij
was en nog nauwelijks van zijn kamer kwam in het
huis aan de Adriaan Pauwlaan te Heemstede, waar
hij veel las en veel nadacht. En dan schreef hij zijn
gedachten neer in de Oprechte Haarlemsche Courant;