van den huur op den Kruisweg en dien van 't kluisje af
waren. Waar ze heen trokken of waren, het huiselijk
geluk ging en was met hen. Hun huwelijksleven zou worden
getooid met de bekoring van huiselijkheid bij die der liefde".
„Het was een gelukkig gezin", getuigt hun vriend, dr. Naber.
(B. 28.) Maar toch de bezwaren en zorgen, die voor het
trouwen in den weg stonden, gingen overal mee. Nergens
was het een Sans-souci. Voor de jonge predikantsvrouw
was het een lastig vraagstuk, de huishouding te drijven
met een op weelde belust zijnden man, die nog steeds aan
zijn tractement van ƒ2000.niet genoeg had. Onbegrijpe
lijk! Tenzij hij nog steeds in schulden zat. Immers zijn
vriend dr. Naber was in 1851 als conrector aan het Haar-
lemsch Gymnasium met ƒ1200.begonnen en kreeg in '58
als rector ƒ1600..- plus ƒ300..voor huishuur. (B.2 74.)
Met les geven in 't Hebreeuwsch aan het gymnasium, met
Nutslezingen en schrijven viel het financieel peil niet
voldoende te verhoogen. Anna, zich zelf vergetende en zich
als zijn uitverkorene geheel aan haar echtvriend gevende,
haar geluk en haar trots, leverde mee voor de perswerkte
haar Adam Bede af en hielp corrigeeren. Weldra echter
legde de komst van een kleintje te veel beslag op de
jonge moeder, zoodat de pen voorloopig bleef liggen.
Den 31en Mei 1860 werd hun een zoontje geboren, dat
den naam kreeg van den eersten Huet in ons land, na
veel rondzwerven als réfugié, in 1693 als Waalsch
predikant in den Haag aangesteld. In het Régistre des
Baptèmes van de W^aalsche Kerk in Haarlem staat geboekt:
„I860, 1 juillet: Gédéon, présenté par sa mère et baptisé
par son père Bk. Huet. (Tegen de gewoonte ontbreekt bij
deze naamsverkorting de voornaam met de zwierige C.).
De gelukkige moeder, die voelde, dat haar man zijn geluk
in haar hand had gelegd, trachtte met haar jongetje hem
hun huis tot een heiligdom te maken, waarin de vader,
steeds hard pennende, zijne gelukkigste uren zou vinden.
Doch Anna merkte te goed, dat de onrust in „den ruste-
looze", die in den brief van eind '58 al gejammerd had:
„Rust, rust, rust! als ge mij die bezorgt, dan scheld ik U
die zekere 1/2 ton kwijt, waarom ik U zoo dikwijls heb
beknord", en die zich daar al genoemd had „den boozen
man, die met de gansche wereld overhoop ligt," voort-