woekerde. Zij wist, dat bij vacatures in Amsterdam, den
Haag en Londen (1857) „(son) rève de litterateur pur,
prêchant de temps a autre l'Evangile la oü l'on veut bien
le faire prêcber" et ,,oü nous travaillerions ensemble a
nólre journal, a no.i romans, a noé critiques, a noé almanachs
etc." een droom was gebleven, en hij in zijne brieven al
van démission et retraite" had gesproken. (A. I, 65). Maar
zij herinnerde zich ook ter bemoediging, dat haar verloofde
als Reinout in no. 6 van de „Brieven over den Bijbel"
in 't zelfde mistroostig jaar aan Machteld had verteld,
hoe hij, in den trein zittende, koeien, die in 't voorjaar
pas uit de stal gekomen - schrokken en opstoven in de
wei, waarlangs locomotief en wagens raasden en ratelden,
na eenige weken daar rustig zag blijven doorgrazen bij het
telkens weerkeerend alarm, wat hem deed besluiten: Hoe
alles went1. Toch werd het de jonge predikantsvrouw bij
den dag duidelijker, dat deze bewering van haar verloofde
zelfbedrog was geweest. Immers hij zelf toonde, niet te
kunnen wennen aan den atmosfeer van l'Eglise Wallonne,
niet aan den Sanhedrin Wallon met zijne witgedaste diena
ren, evenmin als hij zijn troupeau zag wennen aan de moderne
preeken van den pasteur. Steeds bleven er meer „gardiens
de la saine doctrine" uit de kerk. Die dubbele slechte
verhouding, waardoor haar man geen bevrediging van zijn
werk had en gaf, was „de valsche positie", waarvan Anna
meer dan eens gelezen en gehoord had. Haar man, die terug
uit Lausanne, zijn oom, pasteur l'Ange Huet, in een brief
van den zomer 1849 (A. I, .32) zijn „peu d'aptitude pour
la ministère" had beleden, - die als aspirant-proponent
in April '49 zijn a.s. zwager, C. van Deventer, geschreven
had: „zoo men informaties omtrent mij neemt, zwijg, wat
mijne orthodoxie aangaat, daar liefst over, want ik begin
meer en meer te merken, dat ik een aanzienlijk ketter ben"
(A. I, 22); haar man, die zich opnieuw misdeeld zag,
toen bij Kon. Besluit van 22 Aug. '61 een jong predikant,
niet minder radicaal dan hij, naar Indië werd uitgezonden;
haar man wenschte niets liever dan los te komen van
Haarlem. Te meer, nu er in den zomer van '60 harde woor
den in den kerkeraad waren gewisseld, wellicht over diens
weigeren „pour céder, pendant (mon) absence a la Réunion
et pour une fois la chair au ci-devant pasteur de l'Eglise