Gemeentebeheer", terwijl hij tevens optrad als secre
taris van een paar Kamers van Arbeid. Sinds 1910
nam hij het secretariaat waar van de toenmalige
Kamer van Koophandel.
Hij was eenige malen candidaat voor het Kamerlid
maatschap in de districten Beverwijk en Haarlemmer
meer en bij de propaganda daarvoor maakte hij van
zeer nabij kennis met het ontzettende euvel van de
werkloosheid.
Het was dit maatschappelijk lijden dat later een
stempel zou drukken op zijn gansche levenswerk.
Van dit werk van Gerritsz schreef zijn vriend en
medewerker Dr. J. van den Tempel o. a. „In Haarlem
had hij mede het initiatief genomen voor de stichting
van een gemeenschappelijk Fonds voor de Werkloos
heidsverzekering en van een Arbeidsbeurs. In 1909
werd, naar aanleiding van de groote werkloosheids
interpellatie van Troelstra, een staatscommissie inge
steld ter bestudeering van het vraagstuk der werkloos
heid. Treub zocht daarvoor o. a. ook Gerritsz aan
en in het verslag van 1914 vindt men de hoofdlijnen
van het stelsel van verzekering, dat nadien in ons
land toepassing heeft gevonden".
Reeds in de oorlogsjaren gold hij als een autoriteit
op het gebied der werkloosheidsverzekering. Hij nam
het secretariaat van de inmiddels opgerichte Nationale
Vereeniging tegen de Werkloosheid op zich, evenals de
redactie van het in 1912 gestichte tijdschrift van die
Vereeniging. Later is dit orgaan omgezet in het Tijd
schrift van den Nederlandschen Werkloosheidsraad,
waaraan hij tot zijn dood heeft medegewerkt.
Nadat hij in 1915 zijn leeraarsambt had neergelegd,
werd Gerritsz directeur van het Bureau van den
Nederlandschen Werkloosheidsraad, een centrale, door