28
ver eis chte is voor het behoorlijk uitoefenen van het
medische beroep. Maar in de allereerste plaats zag
hij in de Maatschappij de draagster en de verdedigster
van de moreele waarden en eischen van den medischen
stand.
Dat deze groote liefde en hooge opvatting voor zijn
beroep onmiskenbaren weerklank vonden bij zijn ambts-
genooten, bewijst de groote rol die Mauritz in de
Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst heeft
vervuld.
Nadat hij eerst voorzitter der Afdeeling Haarlem
was geweest, werd hij in 1927 gekozen tot lid van het
Hoofdbestuur; het laatste zittingsjaar als zoodanig was
hij Voorzitter der Maatschappij (19311932).
En hij was een uitmuntend Voorzitter. Ieder, die
op 4 Juli 1932 de Algemeene Vergadering te Zwolle
had bijgewoond, was onder den indruk van zijn
woorden en gedachten, die hij in zijn weldoorwrochte
Openingsrede tot uiting bracht. Ik laat hier volgen,
wat Prof. van Rijnberk daarover in het Nederl.
Tijdschrift voor Geneeskunde schreef:
„Precies op tijd (deze voorzitter is een man
,,van stiptheid!) opent Dr. Mauritz de vergade-
,,ring met een rede, de beste die ik in jaren bij
,,deze gelegenheid gehoord heb: een rustige, weten
schappelijke voordracht met talrijke sociale asso
ciaties. Het is wel zeer te waardeeren, dat
„iemand met een drukke praktijk, tusschen al de
„beslommeringen, die het Voorzitterschap der
„Maatschappij geeft, nog de gelegenheid vindt
„om zich in een zoo veelzijdig onderwerp als het
„behandelde, zoo goed in te werken!"
Naast het lidmaatschap van het Hoofdbestuur was
hij lid van verschillende Commissie's, o. a. van den