50
en Prinsen van Rederijkerskamers; maar ook veel
brouwers, lakenverkoopers, makelaars en een doel-
meester; kunstschilders namelijk Cornelis Cornelisz.
van Haarlem, de schilder en graveur Pieter Claesz
Soutman en de graveur Mr. Jacob Matham; maar
ook bakkers, molenaars, een leidekker, goudsmeden,
een organist en zelfs een ,,conserge".
Maar sinds het midden der 17de eeuw worden
blijkbaar geen eenvoudige lieden en middenstanders
onder de leden opgenomen. In 1643/4 doen nog vier
brouwers hun intrede in het gild. In 1674 is de laatste
brouwer, Deken. Regeeringspersonen gaan nu de meer
derheid vormen, dubbele en adellijke namen krijgen
de overhand. De heraldici kunnen dien groei naar het
aristocratische ook aflezen door vergelijking der
wapens op de knechtsplaat van 1622 met nog over
wegend merkteekens, d.i. van broeders die geen wapen
hadden en de weinige merkteekens op den beker vanl689.
Tot m de 18de eeuw waren uitsluitend Haarlemmers
lid. De eerste genoteerde Amsterdammer is, in 1706,
Mr. Francois Fagel. In 1786 wordt dan echter het
besluit genomen om zooveel mogelijk inwoners van
Haarlem tot leden te kiezen en in 1868 was het noodig
te bepalen, dat geen buitenlanders lid konden worden.
Opvolging van vader op zoon en van broeders is
herhaaldelijk te constateeren bij van Doorn, van
Poelenburch, van Tetterode, Soutman en later bij
het geslacht Crommelin.
Merkwaardig is ook dat in de 17de eeuw in het
Haarlemsche Kerstgilde verschillende namen van
Katholieke St. Jacobsbroeders zijn terug te vinden
als Matham, Soutman, Deyman, van Poelenburch,
Vechters en Spoorwater, daarentegen komen slechts
vier der St. Jacobsbroeders voor op schuttersstukken