De organisatie van het Departementaal bestuur te Haarlem zou echter vele aanzienlijken in de stad brengen. De stad Amsterdam heeft het vooruitzicht van de Koninklijke Munt, „benevens andere heerlijke vooruitzigten, welke door den luister der kroon haar toe- laghen." Daar is ookkans op verbetering van den handel. De Raad zond dit zoo welsprekend request, ver gezeld van een eigen adres, aan den Koning en zag deze moeiten beloond, daar op 29 April 1807 de Minis ter-Secretaris van Staat, W. F. Roell, kon berichten, dat Z.M. Haarlem als verblijfplaats van de departe mentale administratie van Amstelland had aange wezen terwijl ook verschillende maatregelen ter verbetering van de Haarlemsche industrieën in het vooruitzicht werden gesteld. Nu kwam echter wederom de moeilijkheid van het lokaal, voor het Departementaal bestuur beschikbaar. De stedelijke regeering was door landdrost, Mr. Jan van Styrum, op het vrijstaande gemeentehuis in de Jansstraat, doch deze meende, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken het Raadhuis op de Groote Markt wenschte, „dat een beter uiterlijk aanzien had. Dat viel den Haarlemmers natuurlijk niet mee en zij voerden dan ook alles aan, om hem van dit denk beeld af te brengen, bewerende, dat de onkosten van de verhuizing voor de stedelijke administratie te be- 1) Bij publicatie des Konings van 29 April 1807, art. 4, is Haarlem tot hoofdstad van Amstelland verheven. De heer R. D. Baart de la Faille, waarnemend Rijksarchivaris in Noord-Holland, maakte mij opmerkzaam op een vergissing van den overigens zeer nauwkeurigen J. C. Ramaer, die op blad 6 van zijn kaarten van den Franschen tijd (uitg. 1926) in den Geschied kundigen Atlas van Nederland, Amsterdam tweemaal onderstreept, wat hoofdstad beteekent. Hij volgt hierin blijkbaar G. Mees die zich ook vergist heeft in zijn Historischen atlas (1865). P. J. Blok in zijn Geschiedenis van het Nederlar.dsche volk (dl. IV) maakte dezelfde fout op zijn kaartje van het koninkrijk Holland.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1936 | | pagina 87