64
zwarend waren en het Raadhuis op de Groote Markt
bovendien niet gemist kon worden voor de uitoefening
der crimineele justitie, zoowel van de stad als van de bal-
juwen en leenmannen van Kennemerland en Brederode.
Toen echter de Minister te kennen had gegeven,
dat hij van de regeering van Haarlem ,,alle mogelijke
faciliteit" verwachtte, liet zij hem de keus tusschen
beide raadhuizen, maar wees er, onder betuiging, dat
zij geen particulier gerief bedoelde, op, dat het huis
in de Jansstraat dadelijk te betrekken was, en, hoewel
uiterlijk aanzien missend, ruimer en van meer gemak
voorzien dan het oude Raadhuis.
De minister, de heer Mollerus, kwam zich nu zelf
van de gesteldheid der gebouwen overtuigen. Beide
achtte hij eigenlijk op den duur onvoldoende, doch
dat op de Groote Markt, althans van uiterlijk, het
meest geschikt. Om de crimineele justitie niet te hinde
ren, zou men wel schikkingen kunnen treffen. De stad
Haarlem mocht, meende Z. Ex., de weldaad, haar
bewezen door de plaatsing van het Departementaal
bestuur aldaar, wel in acht nemen en moest daarom
niet tegen de kosten van de verhuizing opzien. Hier
tegen echter bracht de Haarlemsche regeering hem
onder het oog, met betamelijke vrijmoedigheid en ge-
pasten ernst, hoe treurig het met de stadsfinantiën
gesteld was: een buitengewone uitgave van ƒ50.
of zelfs minder zou een wezenlijk bezwaar zijnl En
de Minister had over verbouwing en afstand van het
Raadhuis zonder vergoeding of koopprijs gesproken!
Het gouvernement zou toch minstens de kosten moeten
goedmaken! Nog wilde de stad een ander huis aan
bieden, het Prinsenhof of een groot heerenhuis op de
Groote Markt.
De Landdrost meende nu te moeten opmerken, dat