„van zaken, wel ras, door de aanstaande herleving
„van den koophandel en zeevaart op nieuw gaan
„bloeyen, en die zetel zoude daarentegen voor deze
„stad (Haarlem) van een wezentlijk belang zijn en
„de beginselen opleveren van een gewenschte herleving
„van welvaart voor mijne verarmde stadtgenooten,
„die het zoo zeer van noode hebben. Daardoor zullen
„onze ledig staande huizen kunnen worden bewoond,
„de amotie derzelven werden voorgekomen, den
„nering doende burgers debiet en den ambachtsman
„werk verschaft worden, in een woord U Hoog Wel
„Geb. zoude eene weldaad aan deze stad betoonen,
„waarvoor zij U Hoog Wel Geb. ten allen tijde hare
„dankerkentenis verschuldigd zal zijn."
Dat deze beschrijving van den toestand van verval,
waarin Haarlem verkeerde, niet overdreven was, is
ook op te maken uit wat Dr. M. Bruyel in het Histo
risch Gedenkboek 1813 (dl. II, bl. 348 vlg.) constateert.
Ook hij spreekt over de huizen, die geen huurder
kunnen vinden en zelfs afgebroken worden, en over
de verarming der inwoners, gevolg van de tierceering
en de achteruitgang van het bedrijfsleven, waardoor
velen werkloos waren.
Nog een ander lid der grondwetscommissie, C. F.
Elout, werd op gelijke wijze aangeschreven en niets
nagelaten, om den Souvereinen vorst en zijn gemalin
bij hun doortocht van Amsterdam naar Den Haag
op 2 April 1814 de noodige eer te bewijzen, als een
commissie van ontvangst uit den Raad bij de Amster-
damsche- of Spaarnwouderpoort en eerepoorten aldaar
en bij de Groote Houtpoort, terwijl de ingezetenen
tot illuminatie en de schippers op het Spaarne tot
pavoiseering van hun schepen waren uitgenoodigd.
Aldus slaagden dan ook de pogingen, door den heer