82 „emmers die emmermeesters laet(en) in raeck en(de) „daeck houden als ander poerters doen en(de) waert „also, datter enich verghing o£ verdwaelde, sel op die „emmermeesters sorch wesen en(de) last en(de) dit „voers. heeft die schout als meester Jacob van Almonde „mede gheconsenteert". In dezelfde registers komen posten voor voor den leidekker, om „dackdicht te houden alle dat leydack ,,en(de) dack, dat sinte Lijsbet gasthuys binne(n)Haer- „lem heeft, te wete(n), dat oude gasthuys, daer sinte „Gangolf in staet, ende sinte Lijsbet gasthuys, daer die „zyecken in legghen". Screvelius meldt ook, hoe het gasthuis met „schaliën" bedeckt was, die in den brand gloeiend en niet te genaken waren. De uitgaven aan den metselaar bewijzen, dat er ook gedeelten van steen waren opgetrokken, doch, waar bij de uit breidingen steeds van „timmeren" wordt gesproken, is wel duidelijk, dat het gebouwencomplex nog hoofd zakelijk van hout was. Vandaar ook, dat de groote brand van 1576, die door een heftigen noord-oosten wind werd aangewakkerd, gemakkelijk spel had en deze oude en belangrijke stichtingen tot den grond toe vernietigde. Het is bekend, hoe de stedelijke regeering, kort daarop in bezit gekomen van de kloostergoederen, aan de gasthuismeesters het Minderbroederklooster schonk, staande op de plaats, waar het St. Elisabeths- gasthuis thans nog gevestigd is. Dr. G. H. Kurtz.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1937 | | pagina 114