95
Zij zouden daar wel af kunnen, als ze maar minstens
drie maanden te voren de schuldeischeresse waar
schuwden en dan ƒ3000 in hoofdsom betaalden met de
tot dien datum verschuldigde rente. U ziet, dat we dus
weer met een ouderwetsche hypotheek hebben te
doen in den vorm van een lijfrente. Zij bekennen dan
ook in hard geld, dus gemunt geld, van de renteheffers
die 3000 ontvangen te hebben. Maar die renteheffers
willen ook zekerheid en daarom verbinden en stellen
onze kunstschilder en zijn zusters ,,de woninge en
hoffstede, groot omtrent 1 morgen, genoemt de Drie
sprong", waarop ze wonen tot onderpand.
Dan volgen er twee jaren, waarin zeker wel eens
financieele moeilijkheden zijn gerezen. Als dan Schout
en Schepenen van Heemstede 4 Juni 1660 weer
gerechtsdag houden, zien we DiRCK Bleeker weer
verschijnen. De zusters zijn er dan niet bij. Hij zou
hen voor het Gerecht vervangen en bracht een volmacht
van Catharina en Maria mee.
In die acte, door Schout en Schepenen opgemaakt
staat, dat zoo: „Dirk Bleecker, soo voor hem selven
als vervangende ende hem sterck makende" voor ge
noemde zusters. Daarin bekent hij dan als zoodanig
duizend gulden schuldig te zijn aan Ysbrant Dobbius
van Haarlem. Het spreekt van zelf, dat hij ook in
dezen kustingbrief belooft al deze gelden terug te betalen
en wel op vijf eerstkomende en achtereenvolgende
jaarlijksche Meidagen. Op 1 Mei 1661, 1662, 1663,
1664, 1665 moet het drietal telkens aan Heer Dobbius
een gerechte vijfde part, dus 200 betalen. Ons
drietal heeft vertrouwen. Immers in de akte staat,
dat zij geen interest behoeven te betalen „ten ware
bij faute van betaling". Als zij dus op 1 Mei geen
ƒ200 mochten bezitten, zou direct voor dit achter-