53
Bray zal vele verschijnselen van de ontwikkelingsgang
der kunst getrouw weerspiegelen. Van 1650 a£ had zich
in Amsterdam een heele bent van portretschilders genesteld
G. Flinck, Ferd. Bol, Barth. van der Helst e. a. Zij
beheerschten het openbare kunstleven. Nu bleef Jan de
Bray wel ongeveer in de eerste 1517 jaren van zijn
werkzaamheid op een afstand van deze richting werken.
Dat was voor hem mogelijk, omdat hij niet in Amsterdam
leefde. Behalve in zijn jeugd, toen hij natuurlijk onder
den invloed was van zijn vader, immers zijn eerste leer
meester, zet hij de traditie van Frans Hals voort. Een
eigen karakter kunnen wij pas omtrent 1657/'58 in zijn
doeken bespeuren. W gelooven echter dezen persoonlijken
stijl slechts gedurende een korten tijd te mogen erkennen.
Het bloeitijdperk van zijn kunst duurt maar tot ongeveer
1666/'67.
Daarna kon Jan de Bray zich niet meer onttrekken
aan de heerschende kunst-strooming. Wij zien hem in de
twee portretten van 1671 en 1674 geheel in het kielwater
van deze nieuwe richting geraken. Zijn ontwikkeling
stagneert. Zijn portretten schieten te kort in hun oorspronke
lijke en boeiende opgave: namelijk het vertolken van het
wezen, van de persoonlijkheid van den afgebeelde. De nadruk
valt weldra te zeer op het decoratieve.
Het Gezeiéchapaétuk.
Een bijzondere plaats komt in Jan de Bray's werk toe
aan de zoogenaamde gezelschapsstukken. VGj willen
probeeren hier een overzicht te geven over zijn geheele
oeuvre op dit gebied.
In het middelpunt der beschouwing staan de vier regenten
stukken te Haarlem, die op het hoogtepunt van zijn ont
wikkeling zijn ontstaan (tusschen 1663 en 1667). De twee
eerste schilderwerken in dezen trant zijn de regenten en
de regentessen van het kinderziekenhuis te Haarlem uit
de jaren 1663 en 16641). Een diepgaande analyse van
deze portretten van een groep menschen en hun rang
schikking in de algemeene kunstontwikkeling werd door
1) Te Haarlem, Frans Hals Museum, cat, 1929, gesign., gejm. 1663, 1664,
No. 36 en 27.