72
ling dat de familiaris Quirinus is. De volgende brief,
waarin sprake is van Quirinus, is die van Riquinus
uit Keulen (1 Januari 1530, Allen 2246): „Quirinus
zal ik, als je dat wilt, gelukkig maken met een eervol
sacerdotium".
Erasmus had zijn trouwen dienaar reeds half De
cember in Freiburg terug verwacht, hij schrijft immers
aan Bonvalot op 10 December 1529 (Allen 2241):
„Die dienaar is drie maanden weggeweest en wordt
binnen eenige uren hier terugverwacht". Maar Quiri
nus was, toen dit geschreven werd, nog in Antwerpen,
Z°°7 w£, zaSen' en kwam eerst ongeveer 13 Januari
1530 te Freiburg aan. Dan schrijft immers Erasmus
aan Vergara (Allen 2253), dat al de meegedeelde
feiten hem verteld zijn door een dienaar, die onlangs
uit Engeland is teruggekeerd.
Zooals de beide reizen in het voorgaande als het
ware uit de brieven van Erasmus zijn opgebouwd, zoo
is een deel van zijn verdere leven eveneens uit die
brieven op te bouwen. Gaan we chronologisch de
brieven van Allen door, dan treffen we allereerst
den trouwen medewerker aan in een brief van Ammonius
van 17 Januari 1530, (Allen 2258.) die zich vanuit
Bois-St. Martin erover beklaagt, dat beloofd is dat
Quirinus bij hem zou komen, maar niet verschenen
is. Ruim twee weken later deelt Schets, de Antwerp-
sche patriciër, mede dat een door Quirinus op zijn
laatste reis meegenomen boekje van Basilius aan
Ammonius ter hand gesteld is.
In Juli 1530 is Erasmus ziek en ook zijn trouwe
medewerker moet het bed houden. Mededeelingen
daarover worden gedaan aan Melanchton (7 Juli 1530,
Allen, 2343), aan Dilft (9 Juli 1530, Allen 2348)
en aan A. Valdes (9 Juli 1530, Allen 2349). Juist