73
in die moeilijke dagen van ziekte komt er een brief
van Goclenius (14 Juli 1530, Allen 2352), met een
uitvoerige uiteenzetting over geldzaken, die niet in
orde zijn; Erasmus verwaarloost door zijn goddelijke
studies dergelijke zaken, maar allicht, zoo deelt de
schrijver mede, kunnen deze fouten geweten worden
aan Quirinus, die misschien een kwitantie geschreven
heeft, waar niet alle bedragen op vermeld stonden,
waardoor dan de onjuistheden in de wereld zijn
gekomen.
De eerste wensch voor het herstel van Quirinus
komt ook spoedig binnen, en wel van Jan van Heem
stede (14 Juli 1530, Allen 2353); de ziekte had zich
reeds in Maart geopenbaard, einde Juli is hij maar
ternauwernood hersteld (Allen 2355 en 2356). In
de herfst is de patiënt geheel hersteld en kan naar
Augsburg gaan.
Daar heeft Quirinus ontmoet Petrus Montfoert
van Hoef, en het is die ontmoeting geweest, die een
radicale wijziging in zijn leven teweeg bracht. Dank
zij een brief over deze kwestie van Montfoert aan
Erasmus, is de loop van deze gebeurtenis geheel
duidelijk; de brief is gedateerd 20 September 1530
(Försterman no. 135), en is geschreven op verzoek
van Quirinus. „Toen ik onlangs", zoo luidt de brief,
„te Haarlem was, heb ik verschillende zaken met de
magistraten besproken, ook o. a. de kwestie over de
verkiezing van pensionaris van de stad. Het blijkt
dat degeen die nu het ambt vervult vrij oud is; degene
die bestemd was voor het ambt is overleden, en een
andere geschikte candidaat is geestelijke geworden".
„Toen ik", zoo zegt het schrijven woordelijk, „nu
over deze zaak met Quirinus sprak, heb ik begrepen
dat hij zelf dit ambt, indien het hem zou worden