74 aangeboden, niet zou afwijzen". Montfoert beloofde verder uitvoerig alles aan zijn vader te zullen schrijven, en hoopt daarbij op een aanbevelingsschrijven van Erasmus. Het moet voor Erasmus geen aangename mededeeling geweest zijn; een van zijn beste dienaren te moeten afstaan, was geen geringe zaak. Wat voor Quirinus een promotie beteekende, was voor Erasmus een uiterst gevoelig verlies. Maar al spoedig is het vertrek van Quirinus bepaald, en op 15 December schrijft Erasmus aan Frobenius (Horawitz, II, 605) een kort bericht over het vertrek: „In April stuur ik mïin Quirinus naar Holland". Eenigszins sarcastischer klinkt het in de brief aan Vlatten van 15 Maart 1531 (Cler. III, 1373, A): „Bij mij kan hij (Quirinus) niet meer groeien Alle vrienden weten het echter nog niet, want nog 1 Juni 1531 verwacht Phrysius Quirinus te Londen (Försterman, no. 152). Wanneer Quirinus precies Erasmus heeft verlaten, is uit de brieven niet op te maken, In ieder geval is hij vóór half Juni naar Holland vertrokken; 18 Juni 1531 schrijft Erasmus aan Resendus (Cler. III, 1405 E): „Zoodra ik Quirinus, mijn helper, daar naar toe had laten gaan, was ik zoo uitgeput zoowel door mijn brieven als door mijn huiselijke zorgen, dat ik nauwelijks voor de gezondheid van mijn eigen lichaam kon zorgen". Uit de hierboven medegedeelde correspondentie van en aan Erasmus zijn reeds tallooze bijzonderheden uit het leven van den lateren burgemeester van Haarlem bekend geworden. Maar we danken vooral aan Op- meer's Historie der Hollantse Martelaren verdere gegevens over zijn leven, welke later grootendeels door Gonnet zijn overgenomen in zijn artikel in „Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem", deel 9. Opmeer deelt dan allereerst mede hoe Quirinus

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1938 | | pagina 102