reeds in dat jaar tot pensionaris benoemd. Van 1553 tot 1565 was hij afwisselend vier maal weesmeester, van 1537 tot 1565 was hij zestien maal schepen, en tenslotte was hij niet minder dan tienmaal burgemeester en wel in de jaren tusschen 1543 en 1570. De „famu lus van Erasmus" was geworden tot Burgemeester Quirinus, zooals hij in de wandeling pleegde genoemd te worden. Hij opende evenals zijn vader een laken winkel, en dreef groothandel in laken, voornamelijk over zee. Talesius, die door zijn lakenhandel een werke lijke Talesius was geworden, huwde met een Haar- lemsche weduwe Haasje Dircks, die reeds eenige kinderen had, en bij wie hij twee zoons en drie dochters kreeg. Daarvan zijn bekend zijn dochter Ursula, begijntje „op den Ronden Hoff"; Maritge, die in het huwelijk trad, maar spoedig weduwe werd; en zijn zoon Henricus Talesius, pastoor te Sparendam en later notaris te Haarlem. Opmeer maakt in zijn Martelaarsboek melding van enkele brieven, waarin Erasmus spreekt over Quirinus, en welke hierboven zijn vermeld. Daarenboven spreekt hij van een brief van 7 Mei 1532, waarin Erasmus hem geluk wenscht met het verkrijgen van het Pensio narisambt, en Opmeer deelt daarbij mede dat deze brief onder zijn berusting is. Deze brief is weggeraakt. De eenig overgebleven brief aan Talesius gericht, is die van 31 October 1532, waarin Erasmus hem wederom kan gelukwenschen, nu met zijn huwelijk. „Ik verheug mij", zoo luidt het begin van het schrijven, „ten zeerste dat ge een vrouw van goede familie, die naar je zin is, gekregen hebt; nog gelukkiger schijnt ge mij te zijn, daar ge wat ge zijt, ook wilt zijn. Ik wensch echter, dat zooals ge nu een gelukkig huwelijk hebt gesloten, zoo ook de godin der geboorten u moge

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1938 | | pagina 104