Arend Meindertsz. dat uitdrukte: ,,'t Schijnt wel, dat hij wt sijns moers borsten gesoogen heeft alle dese valsche greepen Hoog gaf Hillebrand op van de erfenis, die hij van zijn grootmoeder Lakeman gehad had, waaruit hij wel ƒ500.— rente 's jaars trok, zoodat hij dus eigenlijk niet meer behoefde te werken. Toen hij genoeg van het vak had, maakte hij bovendien zijn baas wijs, dat zijn grootvader hem op een oorlogsschip had besteed, terwijl hij deze weer allerlei moois voorspiegelde, om maar met een schip naar Frankrijk te mogen vertrekken. Eenige maanden later werkt hij te Parijs bij een goudsmid en schrijft vandaar aan zijn oom Meindert Fabricius in de „Compas" in de Lange Veerstraat te Haarlem. Hij verwijt hem dan echter, dat hij hem verlokt had, naar het buitenland te gaan en nu zijn belofte niet nakwam van hem met geld te zullen ondersteunen. Ook ontkent hij ten eenenmale, dat zijn oom hem meermalen met geld geholpen zou hebben: „Maindert oom, daer comten dagh van rekening; wij sullen oock eens reke nen, soo ghij niet doen wilt, dat ghij mij belooft het", dreigt hij hem, doch degene, tot wien hij deze regels richtte, was toen al reeds overleden. De oudste zoon van Willem Lakeman had op zijn beurt de familienaam zijner moeder aangenomen en werd als Jacob Benning lid van de Vroedschap en in 1632 secretaris van Haarlem. De beide andere kinderen, Marijtje en Hillebrand, bleven de naam Lakeman voeren. Met de zonen van dezen laatste stierf echter deze tak uit en de Lakemans, die later in de Haarlemsche regeering voorkomen, stammen dus niet van Arend Meindertsz. af. Arend Meindertsz. en zijn vrouw hadden bij hun testament van 6 Aug. 1613 hun kleinkinderen erf-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1938 | | pagina 125