den 13 Juni 1748, des avonds te half tien, wierp eenig jong volk, met een paar ouderen bij den impostmeester Jan Verwey, wonende op het Spaarne bij de Grave- steene brug eenige ruiten in, maar werd door den onderschout met zijne dienders verjaagd. De hoop groeide aan en begaf zich naar de woning van de Gollectrice, de weduwe L. Messchaart, woonachtig op het Spaarne op den hoek van de Turfsteeg. Naast dat huis woonde de steenverkooper Opmeer, die een stapel baksteenen aan het water had staan, van welke gelegenheid het grauw gebruik maakte om ook bij de collectrice de ruiten in te gooien. Vervolgens trok de bende naar den bovengenoemden impostmeester van Stammen op het Sleepers hoofd, over de Waag en daarop naar het huis van den impostmeester G. Versluis in de Lange Bagijnestraat, waar met uit de straat gebroken keisteenen ruiten en deuren vernield werden, doch tot dus verre werd er niet geplunderd. onderschout kon met zijn gering aantal dienders niets uitrichten en verzocht den President-Burgemeester om assistentie van de Schutterij. De Burgemeester iet de trom roeren en eenige vendels werden opge roepen, doch de haat tegen de pachters was dermate in het gemoed doorgedrongen, zelfs in de rangen, waaruit de schutterij was samengesteld, dat er slechts zeer weinigen opkwamen. Daarvan behoorden de meesten tot het Blauwe Vendel van den St. Jorisdoelen x) onder den Capitein Schuilenburg. Dit vendel trok naar het huis van Verwey, waar ondertusschen het gemeen aan het plunderen en vernielen was gegaan en o. a. het huisraad in het Spaarne wierp. De plunderaars begroetten de schutters dermate met steenworpen, Het tegenwoordige Proveniershuis aan de Groote Houtstraat.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1938 | | pagina 134