27
zouden zij nimmer hun medewerking verleenen.
Van hoeveel waarde voor onze gemeente de har
monieuze samenwerking tusschen burgemeester Boreel
en secretaris Pijnacker geweest is, behoeft niet nader
te worden aangetoond. In 't bijzonder geldt dit ook
voor den invloed, die van de leiding op de omgeving
uitgaat. „Slechts wie het ambtelijk serail kent" zegt
Pijnacker in zijn reeds genoemd artikel „kan be
seffen, hoe snel en hoe sterk deze verschillende in
vloeden zich kunnen doen gelden, van hoe overwegend
belang het is, dat de leiding berust bij mannen van
hooge opvatting en karakter."
In de jaren van Pijnacker's secretariaat eischte de
ontwikkeling van Haarlem een reorganisatie van den
stadhuisdienst. Het ambt van secretaris vergde er meer
dan in grootere steden, waar de positie der afdeelings-
chefs zooveel zelfstandiger is, terwijl te Haarlem de
secretaris de feitelijke leider moest blijven. Het was
dan ook begrijpelijk, dat een dergelijke zware taak hem
op den duur wel eens naar een werkkring van anderen
aard zou doen uitzien, te meer, daar hij zich, na een
ernstige operatie gelukkig te hebben doorstaan, toch
eenigszins in acht had te nemen.
Pijnacker volgde dan ook in 1909 het voorbeeld
van zijn ambtsvoorganger en vond een nieuwen werk
kring als adj.-directeur, weldra directeur, van de
Haarlemsche Brandverzekeringmaatschappij. De tot
standgekomen belangengemeenschap van deze maat
schappij met de „Holland van 1859" bracht mede,
dat Pijnacker zich als directeur dier maatschappij in
1921 te Dordrecht ging vestigen. Nadat hem in 1925
op zijn verzoek eervol ontslag als zoodanig was
verleend, keerde hij naar het geliefde Haarlem terug,
waar hij weldra een belangrijke nieuwe werkzaamheid
3