XXXIIII graven ofte derselver contrefeytsels,
hangende op de saele van den raedthuyse deser
stadt, (ver)mogens d'ordonnantie e(n)de qui-
tantie CXXXVI st.
Uit de laatste twee posten blijkt, dat ook vóór 1743
de schilderijen reeds eenige malen schoongemaakt zijn,
behalve dan de jaarlijksche schoonmaak door de werk
vrouwen, die om haar ruwe behandeling der kostbare
stukken zoo zeer de verontwaardiging van Van Alke
made opwekten. De eerste post uit 1570 echter geeft
twijfel aan de juistheid van de tot dusver gevolgde
voorstelling, als zouden de beeltenissen tijdens het
beleg van het klooster der Karmelieten naar het
Raadhuis gebracht zijn, om, zooals Langendijk het
uitdrukt: „alzoo de razernije en schenzugt van 't woe
dende graau t' ontweldigen". Immers reeds in 1570
treffen wij ze op het Raadhuis aan op de burgemeesters
kamer en dus zou hier alleen sprake kunnen zijn van
voorzorgsmaatregelen, door de stedelijke regeering
genomen, waarschijnlijk in 1566, toen de beeldenstorm
in andere plaatsen zooveel onheil stichtte. Eveneens
uit voorzorg is toen de St. Bavokerk van 23 Aug.
7 Dec. gesloten, om haar voor beeldenstormerij te
bewaren, die dan ook hier ten slotte niet plaats vond
vóór 1572. Tegelijkertijd kregen de verschillende gilden
verlof, beelden en ornamenten van hun altaren uit
de kerk in veiligheid te brengen. Wanneer toen de
portretten naar het Raadhuis zijn overgebracht, is
het beter te begrijpen, dat ze bij de plundering van het
Karmelietenklooster in 1572 gespaard zijn gebleven,
want zij waren toen al reeds in veiligheid.
Een vraag blijft nu nog, welk vertrek aangeduid
is als burgemeesterskamer. Wanneer het de tegen
woordige schilderijen betreft, moet dat een vrij groot