54
vertrek zijn geweest. Men zou geneigd zijn te ver
onderstellen, dat de groote zaal eertijds vergaderzaal
der Burgemeesteren geweest is en dat het dus niet
noodzakelijk is uit ,,als nu gestelt opt stathuys opte
saele" een overbrenging van een ander vertrek naar
de groote zaal te lezen.
Echter geeft deze uitdrukking ook weer den indruk,
alsof de plaatsing in de groote zaal eerst kort te voren
gebeurd is, waaruit men kan besluiten, dat zij inderdaad
eerst in een ander groot vertrek op bet Raadhuis
hebben gehangen, of dat de overbrenging van het
klooster naar het Raadhuis eerst in 1578, vermoedelijk
na de Haarlemsche noon (29 Mei 1578) zou zijn
geschied. De graven van Holland, die in 1570 ingelijst
werden, moeten in het laatste geval andere zijn geweest
dan die wij thans nog kennen. Alleen is hiermede nog
niet verklaard, hoe de schilderingen in het klooster
aan den beeldenstorm van 1572 zijn ontkomen, terwijl
men zich ook afvraagt, waar dan die andere graven
van Holland gebleven zijn.
Wat nu nog de tijd van het ontstaan der portretten,
die thans op het Stadhuis hangen, aangaat, deskundigen
als de heer G. D. Gratama zijn van meening, dat ze
van één hand en ongeveer in denzelfden tijd geschilderd
zijn, te weten eind 15e of begin 16e eeuw. Gezien de
voorstelling van het huwelijk van Maria en Maximi-
liaan, dat op het voorlaatste stuk door den trouwring
wordt aangeduid, ligt het voor de hand te veronder
stellen, dat deze gebeurtenis, op 23 April 1477, de
aanleiding is geweest, om haar voorgangers allen in
beeld te brengen.
Het laatste paneel, den Dood voorstellende, draagt
evenwel de mededeeling, dat alle graven en gravinnen,
die afgebeeld zijn, reeds zijn overleden, als ook de