tusschen More en Erasmus gewisselde brieven blijkt, dat zij beiden de nieuwtjes aan QuiRlNUS vertelden, die ze overbracht. Onder de door Quirinus meege nomen correspondentie bevond zich ook een schrijven van Longland van 28 October 1529 (Allen 2227). En tenslotte is er de brief van Deiotarus van 21 November 1529 (Allen 2237), eveneens meegenomen door Quirinus: de secretaris wordt daarin een zeer bescheiden en aangename gast genoemd; gaarne heeft de gastheer, zelf eens leerling van Erasmus, zich alle uitgaven getroost, en wenscht deze niet in rekening te brengen. ,,Wat ben ik niet verschuldigd aan mijn leermeester, wiens schuldenaar ik ben en geweest ben, wiens slaaf en eigendom ik ben". Er volgen nog eenige zakelijke mededeelingen over zeer goed purperen laken en een hoed, die gekocht zijn, en de brief wordt onderteekend door „Uw edelheids slaaf". Uit de dateering van dezen brief is op te maken dat Quirinus na 21 November 1529 uit London vertrok. Zijn terugreis kunnen we weer samenstellen uit de daarover gevoerde correspondentie. Daar is allereerst een brief van 7 December 1529 (Allen 2239), van Barbirius, waaruit blijkt dat Quirinus vóór dien datum in Doornik was, want de schrijver deelt mede: ,,Jouw Quirinus heeft mij hier verteld dat je nu bezig bent met de werken van Crisostomus en Theophilactus te vertalen". 13 December volgt een brief van Erasmus Schets uit Antwerpen (Allen 2243): Quirinus zal wel precies uitleggen hoe het met de geldzaken staat; hij heeft een kwitantie meegekregen voor het bij hem geplaatste geld, en in de behoefte van reisgeld is voorzien. 26 December 1529: Mechelen; Adriaan Vanderkammen schrijft dat een familiaris in die plaats vertoeft (Allen 2244), en Allen is in de veronderstel-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1938 | | pagina 99