krijgshaftige burgers in hun ijver te steunen. Want
zij verzocht de leeraren van den godsdienst om in
hunne openbare gebeden voor de bewaring en de
gelukkige thuiskomst van die burgers te bidden, aan
welk verzoek door dezen allen werd voldaan.
Behalve de genoemde vijftig schutters trokken ook
22 weezen uit de godshuizen uit, die uit de opbrengst
der collecten werden uitgerust en als kanonniers te
Utrecht zouden dienst doen.
Nauwelijks waren deze legerbenden vertrokken of
een nieuwe emotie wachtte de Haarlemsche burgerij.
Op 8 September 1786 namelijk verspreidde zich
het gerucht dat op het Zuider Buiten Spaarne eenige
(door de gewone overdrijving tot vele uitgegroeide)
schepen met Prinsen krijgsvolk voeren, die Haarlem
tegen den wil van Burgemeesteren zouden bezetten.
De Schutterij kwam in het geweer en de geheele
bevolking stroomde naar het Spaarne om getuige te
zijn van den ,,misdadigen toeleg van den tyran". Een
commissie uit de schutterij onderzocht de drie schepen
en bevond, dat zij alleen de bagage en de vrouwen
en kinderen van de manschap vervoerden van het
2de bataljon van het Regiment Oranje-Gelderland,
dat van Steenbergen naar Doetinchem was over
geplaatst. Ofschoon er dus geen valide manschap
aan boord was, werd toch de doortocht geweigerd
en de schepen kregen bevel onmiddellijk de jurisdictie
van Haarlem te verlaten.
Terwijl die schepen nog binnen dat gebied vertoefden,
kwam de tijding, dat er vóór de Nieuwpoort, dus uit
het Noorden, gewapend volk aanstormde, dat ook
weer voor Oranje partijgangers werd aangezien. Het
bleken echter Auxiliairen uit Alkmaar, dus Patriotten
te zijn, die met drie schepen aan het Noorder Spaarne