90
Intusschen nam dit niet weg, dat ook tusschen
Haarlem en Amsterdam veel meer Haarlemsche schip
pers dan Amsterdamsche voeren. Het komen van de
vele Haarlemsche schippers in Amsterdam en de
daarmede gepaard gaande concurrentie tusschen de
Amsterdamsche en Haarlemsche veerschippers, die
beide met hun schuiten in het Damrak lagen, leidde,
volgens Amsterdam, „tot groot ongeryff van den
reysenden man", zoodat aan de Haarlemsche „veer-
schuytvoerders" een nieuwe ligplaats werd aangewezen
aan de steiger bij de St. Anthonispoort. De Haar
lemmers konden daar niet mede accoord gaan en
brachten de zaak voor het Hof van Holland, dat in
1597 de Burgemeesteren van Amsterdam veroordeelde
alle „empechementen, den schippers van Haar
lem, off te doen", en den Haarlemschen schip
pers wederom de ligplaats aan het Damrak te geven.
„Doch," zoo schrijft Wagenaar, „men kreunde
zig' hier ter stede niet aan dit Mandement" wegens
bepaalde juridische bezwaren. De Haarlemmers, die
wederom aan het Damrak wilden aanleggen, werden
bekommerd, bekeurd, gevonnist, en gepand. Zij kwel
den, op hunne beurt, de Amsterdammers, die te Haarlem
kwamen". Eenige toenadering tusschen Haarlem en
Amsterdam ontstond in 1598, toen gesloten werd
een „Provisioneele Ordonnantie gemaeckt bij de Ma
gistraten der stede Haerlem ende Amstelredam op
't loon der Veerschuyten"Deze provisioneele ordon
nantie bevatte een vrij uitvoerige prijslijst voor meer
dan 40 goederen.
Op 14 December 1600 vinden wij wederom een
Amsterdamsche keur aangaande het veer op Haarlem.
De 16 veerlieden zullen varen in één beurs. Iedere
schipper mocht „voor syn hooft" in de zomer vier