gulden en in de winter vijf gulden voor zich zelve houden „ende so daerover werdt gewonnen, dat sal geworpen werden in een gemene bos (beurs)". Waren de totaal inkomsten minder dan 4 of 5 gulden, dan werd het tekort bijgepast uit de gemeenschappelijke beurs. Wie de beurt had, mocht deze niet laten leggen ofte versuymen". Als de laatste schuit 's avonds afgevaren was, moest de schipper die de volgende morgen vroeg afvoer, reeds ,,den cay waer (te) nemen". In hetzelfde jaar werd tusschen Amsterdam en Haarlem het eerste verdrag, in 1598 gesloten, voor een jaar verlengd. In 1601 en 1605 werden nieuwe overeenkomsten getroffen nopende 't vaeren van de veerschuyten tusschen de voors. respectieve steden", waarbij opvalt, dat het aantal Haarlemsche schuiten dat zou varen steeds grooter was dan het aantal Amsterdamsche. Sinds een keur van 1605 zullen de schuiten van de schippers van beide steden te Amster dam ,,voortaen leggen, lossen ende laden op het Water tusschen de Papenbrugge ende Baefgens steeg aan de westzijde"Deze ligplaats was alleen toegewezen aan hen, ,,die op haar beurt leggen". Degenen ,,die op haar beurt niet en leggen", moesten aan de overzijde plaats nemen. De overeenkomst inzake het varen van 1605 duurde tot 1612. Tusschen beide steden werd toen afgesproken, dat vanaf 26 September 1612 de veerschippers het „veer sullen hebben ende ghebruycken halff ende halff varende dagelycx schuyt om schuyt". Om die reden zouden beide steden trachten, het aantal beurtschippers in beide plaatsen gelijk te doen zijn. Geconstateerd dient te worden, dat er sinds 26 September 1612 van een werkelijk beurtveer tusschen Haarlem en Amster dam gesproken kan worden. Sindsdien immers werd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1939 | | pagina 123