94
laat zich begrijpen, dat Haarlem er geen prijs op stelde,
een belangrijk deel van de inkomsten uit die tol te missen,
indien de schippers deze tol konden ontgaan doordat
zij van de nieuwe Trekvaart gebruik konden maken.
De reizende man moest dus in Halfweg overstappen,
maar er werd daar bijzonder voor hem gezorgd. De
zeventig roeden (260 meter) loopens tusschen het IJ
en de Haarlemmermeer waren ,,met een bequaeme
galderie voor den regen ende 't meerwater beschermt".
Na de opening van de Trekvaart ontstond de toestand,
dat tusschen Amsterdam en Haarlem twee beurtveren
waren, n.l. het buitenveer over het Spaarne en het IJ,
dat sinds 1632 voornamelijk voor massaal goederen
vervoer diende, en het binnenveer of trekschuitenveer,
dat meer speciaal gebezigd werd voor het vervoer van
personen en van kleine pakjes", zooals Wagenaar
schrijft. Vanuit Haarlem vertrokken de schepen voor
Amsterdam van de Spaarnwouderpoort, welke naam
allengs werd veranderd in die van Amsterdamsche Poort.
Wij zullen de nu volgende ordonnanties en keuren
niet alle op de voet volgen. Zij troffen voorzieningen
voor tallooze aangelegenheden, als daar zijn: het
verhoogen van de vracht (1639); het betalen van een
recognitie aan het Arme-Kinderhuis te Haarlem (in
1660 voor de nieuw aan te stellen schippers op
Amsterdam bepaald op ƒ100); het nemen van maat
regelen tegen de speciale bier- en groenteschippers,
daar zij pakjes, brieven en geld meenamen, welk recht
uitsluitend toekwam aan de beurtschippers (1670 en
1679); het eischen van eenige bevarenheid van de
schippers op het buitenveer (1675); het verplichte
lidmaatschap van het Haarlemsche Groot-schippers
gilde (1675); het voorschrift, dat bij het vacant komen
van een plaats op het binnenveer, de schipper die het