langst op het buitenveer voer daarvoor in aanmerking kwam (1677); het verbod aan de schippers op Amster dam, om bedelaars of leegloopsters naar Haarlem te brengen, „maar wel die van hier willen, derwaarts te mogen neemen" (1685); het voorschrijven van de vervoerplicht (1685); het aangeven van hen, die om niet mochten varen, waaronder onder meer vielen de Casteleyn van het Gemeenelandshuis te Halfweg, alle schippers met hun vrouwen en kinderen, de veer- commissarissen en de Poortiers van de Spaarnwouder- poort te Haarlem en van de Haarlemmerpoort in Amsterdam (1694); het opstellen van de eed, welke de schippers bij hun aanstelling moesten afleggen (1694). Behalve de schippers was er nog een tweetal functionarissen nauw verbonden aan het veer, en wel de Commissaris of Aanteekenaar en de Bestellers. Ook voor hen gaf de overheid vele reglementen. De eerste Amsterdamsche Commissaris op het Haar- lemsche veer was Francois de Haas, welke op 13 Juli 1684 daartoe werd benoemd. Zijn opvolger, door de Amsterdamschen burgemeesteren benoemd in 1690, was Adolphe van Geldersberg. Volgens het Amster damsche reglement van 1694 moest de Commissaris steeds aanwezig zijn bij de afvaart der schuiten; hij diende het aantal passagiers te tellen en daarvan aanteekening te houden, en moest toezien, dat de schipper niet op eigen gelegenheid bedelaars, armen of behoeftigen meenam; maar voor het geval de Commissaris zou meenen, dat „eenige sodanige per sonen of ook Matrosen of Soldaten om niet soude behoren te varen, sal hij daarvan na gelegenheydt van tydt en saaken, in alle discretie kunnen dispenseeren". Volgens de Amsterdamsche ordonnanties van 1676, 1685 en 1687 mochten de schippers zelf geen bestel-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1939 | | pagina 127