11
toen het kwam, wist hij zelf, dat het zijn tijd was. Hij
was de 70 even gepasseerd. Een jaar te voren open
baarde zich die verraderlijke ziekte. Operatie mocht
niet meer baten. Dat laatste jaar is hem heel moeilijk
geweest. Het was lijden. En het was afscheid nemen,
bij stukjes en brokjes, van het leven. Maar hij heeft
het gedragen als een christen. Ik heb bij zijn begrafenis
gezegd: het was een prediking op zich zelve.
Hij was toen al emeritus. Den llden November
1935 had hij in de Groote Kerk afscheid gepreekt.
Toen was hij nog in zijn volle kracht. In het voorjaar
van dat jaar had hij wel al een inzinking gehad. Die zich
echter herstelde, tijdelijk. Maar hij voelde, dat het
moment gekomen was. Het kostte hem heel wat, het werk
neer te leggen. Maar hij deed het. Nog enkele bestuurs
functies hield hij aan. Hij sleepte zich op het laatst
soms naar de vergaderingen. Hij had een sterken wil.
Een van de mooie oogenblikken van zijn leven en
werken in Haarlem is de inwijding geweest van de
Oosterkerk, 6 April 1927. Wat heeft hij zich daarvoor
afgesloofd. De Oosterkerk is altijd zijn troetelkind
gebleven. Kort voor zijn aftreden, na die eerste inzin
king, moest zijn eerste optreden zijn in de Oosterkerk,
zijn kerk. Maar toen kwam aldra het afscheid. En het
emeritaat.
Den lsten Januari 1939 is hij heengegaan, in rustig
vertrouwen. Ik schreef in die week in het Haarlemsche
predikbeurtenblad, waarvan hij zelf jaren lang be
kwaam redacteur was geweest, een korte herinnering,
waaruit ik hier nog een paar woorden moge weergeven.
Ik zie hem nog vóór mij, de kleine, krachtige ge
stalte, vol levenslust en vitaliteit, met dien veerkrach-
tigen tred en dat tintelend oog, altijd opgewekt en
blijmoedig.